Home |
terug naar boek over Anna van Ewsum |
Aanvullingen op het boek 'Anna van Ewsum. Haar afkomst, haar leven, haar wereld' Het boek Anna van Ewsum. Haar afkomst, haar leven, haar wereld is door de auteur met veel zorg geschreven en samengesteld; toch is er een aantal aanvullingen en verbeteringen te melden. Het onderzoek naar Anna van Ewsum en alles en iedereen om haar heen houdt waarschijnlijk nooit op, wat ik helemaal niet erg vind. Integendeel, ik wil de lezers graag op de hoogte houden van allerlei mogelijke aanpassingen. Daarom heb ik deze webpagina opgezet. Met dank aan degenen die al hebben gereageerd op het boek - en dank voor de vele complimenten! - vindt u hieronder een opsomming van aanvullingen en verbeteringen op de eerste druk. Voor aanpassingen bij de tweede druk, zie de andere aanvullingenpagina. Heeft u zelf nog een tip, meld deze dan s.v.p. bij de auteur (zie onder Contact). Bij voorbaat dank! NB. Er zitten ook nog wat tikfouten in het boek die over het hoofd zijn gezien. Deze staan hieronder niet vermeld. LET OP: Niets van deze website mag worden overgenomen zonder toestemming van Makoenders/Wouter van Schie! pag.10: over hofadel - In het Duits wordt deze adel meestal 'Dienstadel' genoemd. Een ander, nauw verwant begrip hiervoor, dat niet door mij wordt genoemd, is 'ministeriaal': een van onvrije afkomst naaste medewerker van een landsheer, bijvoorbeeld een baljuw, hofmeester, meier of maarschalk. pag. 14-15: over Erhard Friedrich von Wedel, Maria Juliane von Freytagh en Anton Franz von Wedel - Erhard Friedrich von Wedel trouwde op 21 oktober 1703 op 34-jarige leeftijd met de toen 19-jarige Maria Juliane von Freytagh, maar zij is niet zijn nichtje. Erhards zoon Anton Franz (26-10-1707 - 21-3-1788) ging op 28 mei 1749 een huwelijk aan met (Charlotte) Marie Juliane von Wedel (2-12-1731 - 4-8-1796). Hij was toen 41 jaar, en Marie Juliane 24 jaar jonger dan hij, 17. Zij was de dochter van zijn oudere broer (Gustav) Philipp von Wedel, stichter van de Philippsburg in Leer. Dit was dus een verbintenis tussen oom en nicht. Niet alleen genealogie-online.nl maar ook 'B.Schröder' uit Leer (informatie gedateerd 22 januari 2013, afkomstig van 'J. Beek', door mij op 16 augustus 2013 gevonden in 'Some_History_about_Evenburg_in_Loga,Leer,Ostfriesland,Deutschland.pdf' stelt dat Anton Franz eerder al trouwde, in 1733, met 'Elisabeth von Polmanns-Gruys' en daarna (in 1749) met 'Maria Juliana' von Wedel. Dit is eveneens te vinden op roskildehistorie.dk/stamtavler/adel/Wedell/Evenburg.htm: 'Elisabeth von Pollman-Gruys' zou volgens deze website op 14-10-1714 zijn geboren en op 13-1-1779 zijn gestorven, maar skeel.info/getperson.php?personID=I25462&tree=ks geeft - terecht, waarschijnlijk - als sterftejaar aan: '1749'. (Anna) Elisabeths vader was 'Enno Polman', in 1678 geboren in Emden; haar moeder was Anna Maria von Inn- und Kniphausen (geboren in 1689), dochter van Willem Abel en Johanna Wilhelmina Beninga. ook op pag. 14: over Karl Georg von Wedel - Graaf Karl Georg Lothar von Wedel, eerder getrouwd met Ragna von Streit, de moeder van zijn twee zoons, trad in 2010 in het huwelijk met Edda Strüngmann. De heer van Gödens overleed plotseling op 11 juli 2014, op 58-jarige leeftijd. pag. 15: over Margaretha Beata - In het Stamboek van den Frieschen, vroegeren en lateren, adel, uit oude en echte Bescheiden en Aantekeningen, en met Bijvoeging van de wapens der onderscheiden geslachten, opgemaakt door Jr Mr M. de Haan Hettema en Mr M. van Halmael, Jr. Eerste Deel, Geslachtregisters (Meindersma, Leeuwarden, 1846) staat bij Margaretha Beata 'Heroosd.' ('Heroosdochter'; Hero's dochter) enigszins onnodig in de naam erbij. Zie bijlage C op p. 165 in dit Stamboek. ook op pag. 15: over trouwde op 13 maart 1638 - Je moet bij 'trouwen' onderscheid maken tussen enerzijds de datum van de huwelijkscontractondertekening en anderzijds de kerkelijke inzegening, die altijd later plaatsvond. In het boek hanteer ik bij 'trouwen' de datum van de contractsondertekening, tenzij anders vermeld. pag. 16: over Wetsinge - In de rechter kolom staat eerst 'Onstaborg in Wetsinge (10 km ten noorden van de stad Groningen)' en even later 'Sauwert en Wetsinge, 5 km ten noorden van Groningen gelegen'. Dat lijkt elkaar enigszins tegen te spreken. Om precies te zijn: Wetsinge ligt 1 km ten noorden van Sauwerd, en dat ligt 5 km ten noorden van de stadsrand van Groningen. ook op pag. 16: over Aylcko Onsta en Gele van Ewsum - Aylcko Onsta blijkt een broer van Oede Onsta, de moeder van Boijcko van der Wenghe. In feite heeft zowel Willem als Margaretha Beata een familielijntje naar Boijcko: Gele van Ewsum, echtgenote van Aepke Onsta, was grootmoeder van Boijcko en oudtante van Willem, want zij is een zus van Wigbolt van Ewsum jr. Gele is de moeder van Aylcko Onsta, de echtgenoot van Hyma von Inn- und Kniphausen. Hyma is een zus van Iko en Wilhelm en dus een tante van Catharina, de eerdere echtgenote van Margaretha Beata's vader Haro von Freytagh. pag. 17: over Derck en Johan van der Does. Waarschijnlijk is 'Derck' een jongere broer (1580 - 1663) van Anna van der Does (Van der Aa, deel 6, 414-416). Hij had een zoon Johan (1621 - 1704). Dit ben ik in december 2016 te weten gekomen; maar het kan dus ook om een broer van Wigbold van der Does gaan. Die broer (1605-1660) zou kinderloos zijn overleden. Deze Dirk is een oudere broer van Wigbold, die in 1665 getuige was bij de contractsondertekening van Anna van Ewsum en Georg Wilhelm. pag. 18: over bisdom Utrecht - De stad Groningen viel tot 1559 onder het bisdom Utrecht, daarna onder het bisdom Groningen; dus het staat hier niet juist vermeld. pag. 22: over Hilversum, Farmsum en Ewsum - uiteraard staat 'um' (en niet 'sum') hier voor 'heem'. Bijvoorbeeld: Hilversum = Hilverts heem. ook op pag. 22: over Bewsum - Er was een borg met deze naam (ook 'Beusum' genoemd); zie pag. 141 in het boek. pag. 24: (opmerking van W. de Boer, 13 juni 2013) over Wijtwerd en Westerwijtwerd - 'Johanniter Commanderij Wijtwerd (op plaats van boerderij Kloosterwijtwerd) ligt bij Usquert en heeft niets van doen met Westerwijtwerd.' Inderdaad, ik heb dit - in navolging van een foutieve vermelding op archieven.nl - fout opgeschreven. De tekst op archieven.nl, ten onrechte geplaatst onder een kopje 'Westerwijtwerd' , luidt (laatstelijk geraadpleegd op 21 oktober 2016): 'Vidimus door Burgemeesters, Schepenen en Raden van Leeuwarden van een akte van 1474 - zijnde een vidimus van een akte uit 1353 - waarin Tiacke van Noertdijk verklaart Elteken en Meynolt in den Oert als collatoren, stichters en beschermers van de Johannieter commanderij te Westerwijtwerd te erkennen en na hen jonker Ewe van Ewsum.' De Johannietercommanderij annex het klooster te Wijtwerd bevond zich aan de zuidrand van het dorp Usquert, dat 10 km ten noorden van het dorpje Westerwijtwerd (net onder Middelstum) ligt. De commanderij zou voor het eerst in 1304 zijn vermeld en tot 1587 hebben bestaan, toen de vestiging werd geplunderd. Er moet nog een schouw uit 1461 zijn met wapens van de orde, in de boerderij Kloosterwijtwerd die er nog ter plekke staat. (Ik ga daar nog eens kijken.) Overigens, op de website van de Groninger Archieven zijn meer vindplaatsen van 'Westerwijtwerd' in combinatie met een Johannieter Commanderij, bijvoorbeeld in GA 696-572/573: 'Stukken betreffende een overeenkomst tussen Johan, Christoffer en Wigboldus van Ewsum met de Kalende broederschap te Usquert over de afkoop van jaarlijkse renten die door hun moeder Gele van Ewsum, en hun grootouders Menneke van Ewsum en Azinge Aylkema aan de Kalende broederschap is toegezegd, 1547. Bevat tevens de overdracht van een jaarlijkse rente door Eltet to Lellens aan Jacobus Martinus, pastoor te Eppenhuizen, 1530; en de overdracht van een jaarlijkse rente door Jacobus Martinus, pastoor te Eppenhuizen, aan Wolter, commandeur van de Johannieter commanderij te Westerwijtwerd en olderman van de Kalende broederschap te Usquert, 1543. Origineel en afschriften'. Ik ga dit document nog eens nalezen. ![]() Fragment van de vervalste oorkonde uit 1556, met de - juiste - naam 'Wijtwert'. pag. 26: over de kerk in Westerwijtwerd - Het is zeker goed mogelijk dat de Van Ewsums hebben te maken met het ontstaan van de Mariakerk in Westerwijtwerd, zoals ik schrijf in het bovenste bijschrift op pag. 26. Want in een bestand dat ik op de website van de Stichting Oude Groninger kerken vond (WESTERWIJTWERD.MARIA_KERK.2013.pdf). staat: 'Volgens de overlevering kan de stichting van de kerk toegeschreven worden aan het geslacht Ewsum (uit Middelstum). In 1461 verklaart Onno van Ewsum dat "om reden van stichting en volgens patronaatsrecht" elke beschikking over de kerk aan een der Ewsums toekomt. We kunnen veronderstellen dat de Ewsums ‘hun kerk’ bij voorkeur bouwden op maagdelijk terrein. Het nieuwe Westerwijtwerd kan dan worden gezien als een door de kerk gestimuleerde kolonisatie.' pag. 27: (opmerking van R. Alma, 22 augustus 2013) over ridder en junker - Het argument dat de Van Ewsums hun voorgeslacht een hoger aanzien hadden kunnen geven door junker Ewe als nakomeling van ridder Meynolt of ridder Elteken neer te zetten gaat mogelijk niet op, want de termen 'ridder' en 'jonker' werden nogal eens door elkaar gebruikt. Ook is lang niet iedere ridder per se van een hogere rang of meer aanzien dan een jonker. ook op pag. 27: over het klooster in Westerwijtwerd - Zie pag. 24 en 26: door de foutieve tekst op archieven.nl staat hier ten onrechte 'Westerwijtwerd'. Het moet 'Wijtwerd' zijn. pag. 29: over de gewelven in de kerk van Middelstum - Studente kunstgeschiedenis Annabel Dijkema (in 2013 afgestudeerd aan de Universiteit Utrecht) schreef haar masterscriptie over de gewelfschilderingen in de kerk van Middelstum. Daarin, en eveneens in haar lezing De Kleine Passie van Middelstum, gehouden op 20 april 2013 in de kerk van Middelstum, opteert zij voor 'Alett Oettijt' als restaurateur - en niet als vervaardiger - van de gewelfschilderingen in de kerk. Het jaartal '1612', dat op de gewelven erbij staat geschilderd, zou dus slaan op herstelwerkzaamheden. De serie afbeeldingen zouden zijn gebaseerd op De Kleine passie (1507 - 1511) van Albrecht Dürer. Er bestaat een portret van hertog Karel van Gelre dat sterk lijkt op dat van Beetke van Rasquert, dat in het Groninger Museum is te zien. Het schilderij van Beetke zou van rond 1530 zijn. De schilder ervan zou volgens Annabel Dijkema Barthel Bruyn kunnen zijn, en dan dus niet Jan Swart van Groningen, zoals Ast-Boiten (1994) zegt. De gewelfschilderingen zouden volgens Dijkema al van rond 1530 zijn. Mogelijk zijn die door dezelfde schilder gemaakt als de portretten van Karel van Gelder en Beetke van Rasquert. R. Alma vertelde mij op 22 augustus 2013 dat de gewelfschilderingen al eens betrouwbaar gedateerd zijn geweest als uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Ik zal een mogelijk exactere aanduiding nog nakijken in het boek Vensters op het verleden. Muurschilderkunst in Nedersaksen, Bremen en Groningen. Opstellen en Catalogus' van R.J. Grote en K. van der Ploeg (red.), een uitgave van Niedersächsisches Landesamt für Denkmalpflege en de Stichting Oude Groninger Kerken uit 2001. Op de website van de Stichting Oude Groninger Kerken vind je de informatie (in een noot van een persbericht van 3 mei 2012) dat de schildering van Het Laatste Oordeel in het vieringgewelf in de kerk van Middelstum van 'ca 1535' zou zijn (https://www.groningerkerken.nl/downloads/Hemelse_lofprijzing_en_hels_lawaai.pdf). Dit staat ook te lezen in de masterscriptie Hemelse lofprijzing en hels lawaai. Muziekinstrumenten op Nederlandse muur- en gewelfschilderingen uit de late middeleeuwen, van E. Kooy (Rijksuniversiteit Groningen, 2009). Overigens staat in het fotobijschrift een 'e' te weinig in de naam. Het moet 'Oetteijt' zijn. pag. 37: over Westerwolde - De streek Westerwolde - ooit een heerlijkheid, met borg/burcht in Wedde - viel eerder kerkelijk onder het bisdom Osnabrück en bestuurlijk onder het prinsbisdom Münster. In 1530 kwam het in handen van Karel van Gelre, maar daarna, in 1536, van Karel V. Westerwolde werd vervolgens leengoed van de Friese stadhouder Schenk van Toutenburg. Nadat de Nederlandse Opstand was begonnen werd het nu eens door staatsgezinden, dan weer door Spaansgezinden geplunderd. In 1593 veroverde Willem-Lodewijk van Nassau het gebied definitief en droeg hij het over aan de Staten-Generaal, waarna het in 1619 werd verkocht aan de stad Groningen. De borg bestaat nog. Hij bevindt zich in Wedde, gemeente Bellingwolde. ook op pag. 37: over bisdom - In 1559 vond een herindeling plaats: vanaf toen vormden Stad en Ommelanden samen met Drenthe het bisdom Groningen. en ook op pag. 37: over Mensinge - Er zijn eigenlijk geen redenen om eraan te twijfelen dat met een 'door Onno gekocht huis in Roden' inderdaad Mensinge wordt bedoeld. pag. 38: over oomzegger Johan van Ewsum - Johan was uiteraard geen oomzegger, maar zoon van Wigbolt sr. Ik heb - hoe en waarom weet ik niet - per ongeluk het woord 'oomzegger' toegevoegd in het citaat, dat is te vinden op p. 10 van Kooi (1993) (en dus niet op p. 11, zoals in de noot staat vermeld). ook op pag. 38: over - Hercules van Ewsum - Volgens Formsma e.a. (1987, pag. 255) is er een 'Hercules van Ewsum' en deze is 'een zoon van Hercules van Ewsum, pastoor te Middelstum, die een bastaardzoon was van Abeke van Ewsum.' Op genealogie-online.nl twijfelt men aan deze lezing; hier wordt Hidde/Hiddo als vader van Hercules gezien, onder verwijzing naar De Navorscher. In de twintigste editie uit 1870, ook 'Nieuwe serie, Derde Jaargang' genoemd, vinden we hier op pag. 382-383 de volgende tekst (zie foto hieronder): 'Hiddo Eques auratus a Carolo V creatus (zie Nav XIV, bl. 193), +1546, peste, ex concubina.' Dit Latijnse zinnetje moet staan voor: 'Hidde, geschapen uit een bijvrouw, werd geridderd door Karel V; in 1546 overleed hij aan de pest.' Op de volgende regel staat dan, ingesprongen, dus niet er direct op volgend: 'Hercules ex quo descendunt Eusumani in Utrecht.' Dit betekent: 'Hercules van wie Ewsums in Utrecht afstamden.' Dus deze zinnen hebben dan waarschijnlijk niet met elkaar te maken, maar staan op zichzelf. De in 1546 overleden Hidde is een oudere broer van Wigbolt jr. Hidde moet geboren zijn na 1502, toen Wigbolt van Ewsum sr en Beetke van Rasquert met elkaar trouwden. Deze Hidde kan dan eigenlijk niet een volwassen zoon Hercules hebben in 1538. (Er is een akte uit dat jaar, waarin Hidde wordt genoemd; die moet dan een volwassen leeftijd hebben bereikt; zie pag. 17.) De tekst in De Navorscher van 1870, pag. 382-383, vervolgt met (zie foto hieronder; tekst voor het gemak overgenomen van geneaologie-online.nl): 'Dezen Hercules, die in het Stamboek van den Frieschen adel, deel II, bladzijde 104, aantekening 13, gezegd wordt predikant te Middelstum - waar de Van Ewsums gezeten en gegoed waren - geweest te zijn, vind ik in een zijlbrief, geschreven op scheijdinge der Apostelen Anno 1538, aldus vermeld: 'Bartolt Entens, Hoevelinck toe Middelstum, en M: Hercules Ewssum van wegen den Erentvesten en Vroomen Jonckeren van Ewssum, Schepperen in 't Oosterampt' enz.; en in een ander boek heet het: 'Anno 1547 hebbe ick Hercules van Ewsum toe Doornwert, Zijlrichter en Schepper, van wegen der Erentfesten Jonckeren van Ewsum, in bijwesent der Er. Bartolt Entens dat Brijmaar toe graaven besteedet' enz. Men vindt hem ook dikwijls vermeld in stukken op het Groninger archief aanwezig (verzegeling van 11 julij 1590, waarbij Hercules van Ewsum en Remer Bijwema, ehelieden, tot hunnen gemagtigden in hunne afwezigheid buitenslands, aanstellen Sibolt Bijwema) uit welke stukken wel blijkt, dat zijn boedel met schulden bezwaard was, maar niet dat hij den geestelijken stand had omhelsd. Waar treft men die van Ewsums of Eusums in Utrecht aan? Voerden deze het wapen dat Smallegange, in zijne Beschrijv. d. Zeel. adel, opgeeft als dat van 'Eusum, Hollandsche Edelen', en dat in het Stamb. v. d. Frieschen adel, deel II, pl. 15, no. 89, voorkomt als Nieuw van Ewsum?' En dan stelt genealogie-online.nl nog: 'Hercules van Ewsum is zeker een zoon van Hiddo van Ewsum, in de genealogie van dat geslacht "filius naturalis" genoemd, en behoorende tot den geestelijken stand. In het huisarchief van Van Ewsum komt hij dikwijls voor onder den naam van magister Hercules van Ewsum. Hij was in 1530 prebendaat in Middelstum en wel van de Sunte Nicolaas vicarie met een altaar in het zuiderkruispand van de .......' Ik ben dit nog aan het uitzoeken, maar een Hercules van Ewsum die in 1530 en 1547 volwassen was, kan bijna alleen maar een zoon zijn van een broer van Wigbolt sr, Abeke dan wel Hidde. En deze Hercules zal niet dezelfde zijn als de echtgenoot van Remer Bijwema, die beiden in 1590 nog leefden... Vooralsnog ga ik ervan uit dat er in elk geval twee Herculessen in de zestiende eeuw zijn geweest, maar misschien geen drie. ![]() In de kerk van Sint Anna ter Muiden in Zeeuws-Vlaanderen hangen de rouwborden van kapitein Hercules van Ewsum (ca. 1620 - 14-07-1667) en zijn echtgenote Angenis Richaert (ca. 1630 - 24-05-1665). (Zie foto's rouwborden hieronder.) Deze Hercules is een latere naamdrager dan de Herculessen uit de zestiende eeuw. Hercules zou volgens stamboom.sintannatermuiden.nl een zoon zijn van een Christoffel van Ewsum en 'Anna Stekinghe'. Ik vermoed dat het hier Anna Sickinghe betreft, zoals ze bij mij bekend is. De genoemde Christoffel is - zie mijn Van Ewsum-stamboom op pag. 299 - een zoon van Ulrich, uit diens tweede huwelijk, met Johanna Nuilant/Ingenulant. Deze Ulrich is een zoon van Christoffel, die een zoon is van Wigbolt van Ewsum en Beetke van Rasquert. Christoffel en Anna hadden zeven kinderen, die allen trouwden. Een Hercules staat er in mijn stamboom niet bij. ![]() ![]() De rouwborden van Hercules van Ewsum en Angenis Richaert in de kerk van Sint Anna ter Muiden. (Foto's: RDH/Henk Ruissen) pag. 42: over familie Auwema op een goede tweede plaats - In de zestiende eeuw wedijverden de Van Ewsums nogal met de familie Thedema (zie W. Vleer, Rond terpen en brinken, 1981, Bronsema, Leek, pp. 98 e.v.). ook op pag. 42: over het portret van Beetke van Rasquert - Voor de vraag welke schilder het portret van Beetke van Rasquert zou hebben gemaakt, zie de opmerking hierboven bij pag. 29. pag. 43: over de gedenksteen - In aantekeningen die op het gemeentehuis van Leek zijn bewaard staat dat de gedenksteen, de 'zerk van Boucko de nar' in 1843 is weggehaald. Geerdink-van der Worp (1998), p. 66 geeft hiervoor het jaar 1846. In beide gevallen gaat het om de voorwaarden waaronder de borg verder mag worden afgebroken. De zerk van Bauko moet worden bewaard: 'aan de verkoper worden overgedragen'. In de aantekeningen van H.O. Feith lees je over de vindplaats en de gedenksteen dit: 'Onder de groote Poort van binnen ter rechterzijde (...) een mans borstbeeld met een zotskap, met een kruik aan de eene, en eenen fakkel met een ooyevaars kop aan de andere zijde'. Net zoals Veldman in 1897 sprak Feith dus rond 1840 ook van een ooievaar. Anders dan Veldman heeft Feith het over een spiegel. Maar zie mijn boek over wat ik ervan denk. Een tekening ('Minuutplan') uit 1846 (Geerdink-van der Worp, 1998, p. 70) laat zien dat toentertijd het borgrestant nog slechts een ongeveer even groot grondoppervlak had als de nieuwe borg van Van Panhuys, al waren er aan de gehele oostzijde nog gebouwen. Fragmenten van de originele tekening uit het archief van H.O. Feith met het jaartal '1352' (Foto's: WvS). ![]() In de pdf (klik op de link) Over de tekening van Bauko, nar van Van Ewsum, opgesteld in maart 2014 en zeer licht aangepast in oktober 2016 en februari 2020, is alles te lezen over de tekening van Bauko. pag. 44: over Bauko - In Pathuis' Groninger gedenkwaardigheden staat over de gedenksteen voor Bauko: 'N.B. Bij grote poort van Nienoord. Sedert 1846 niet meer aanwezig. Tekening c. 1840: RAG, Archief Feith, inv. nr. 30a. Afgebeeld: GVA, 1897, blz. 10/11, met correctie van op tekening foutief vermeld jaartal. Woorden, die afbeelding van Bauko, nar van Wigbolt van Ewsum, vergezellen doorgaans opgelost tot: DAT ERE UN YEDER. GDW, blz. 127, nr. [427].' Hieruit blijkt dat het Pathuis bekend was dat er iets met het jaartal was, maar in mijn ogen is het mogelijk dat Pathuis (en wie nog meer; Veldman?) zich vergist en dat ten onrechte is gedacht dat het niet '1352' maar '1552' moest zijn. De originele tekening uit het archief van H.O. Feith van ca. 1840 met '1352' is anders dan die in de Groninger Volksalmanak van 1897 met '1552'. De 'correctie' van '3' naar '5' is dus uitgevoerd op de voor de Volksalmanak gemaakte tekening, misschien pas vlak voordat deze in druk zou verschijnen, wat het opvallende verschil van de gewraakte '5' zou kunnen verklaren. Enfin, heel misschien leefde Bauko dus al op Ewsum in Middelstum in de veertiende eeuw, zoals ik ook al in mijn boek suggereer, en is hij postuum tot 'nar' bestempeld, een benaming die vooral uit (de 16e en) 17e eeuw bekend is. NB Over Groninger gedenkwaardigheden: in dit monumentale werk van Pathuis staat in de inleiding het een en ander over de totstandkoming van het werk en over de afbakening qua soort onderwerp, gebied en tijd: 'Als einddatum werd aangenomen 29 maart 1814, de dag, waarop de souvereine vorst de eed aflegde op Nederland's eerste grondwet. In het onderzoek werden betrokken alle gebouwen en bezittingen van wereldlijke en geestelijke besturen en hun ambtsdragers, anders gezegd: alle objecten, die niet als zuiver particulier kunnen worden aangemerkt. Een scherpe afbakening is niet steeds te geven. Hier en daar is zelfs ten behoeve van de gebruikers wel eens even de hand gelicht. Alleen die teksten werden opgenomen, die uit genealogisch en heraldisch oogmerk van nut kunnen zijn.' (Tekst op 6-12-2014 overgenomen van www.redmeralma.nl.) Over het boek zegt historicus Redmer Alma onder andere: 'In 1977 verscheen van de hand van Adolf Pathuis het monumentale werk Groninger gedenkwaardigeden. Teksten, wapens en huismerken van 1298-1814 (Assen/Amsterdam 1977), waarin alle grafschriften, opschriften, rouwborden e.d. in en rond kerken in de provincie Groningen zijn beschreven. Pathuis heeft de gegevens voor dit boek gedurende ruim vijftig jaar verzameld en uitgewerkt. Sinds de verschijning zijn echter verschillende objecten aan nadere beschouwing onderworpen en zijn er vele nieuwe tevoorschijn gekomen. Het ligt in mijn bedoeling deze hier te verzamelen en te presenteren.' pag. 49: (tip van H. Rozema, mei 2013) over Barthold Entens - Er zijn schrijvers die het beeld van de 'beruchte en gewelddadige Entens', 'zeer anti-katholieke watergeus' nogal nuanceren. Een uiteenzetting hierover vind je in het boek De doornhaag om de kruidentuin. Het leven van de watergeus Bartolt Entens van Mentheda', van de hand van Ton Oosterhuis, uit 2012. Zie ook archieftonoosterhuis.nl. Journalist Hilbrand Rozema van het Nederlands Dagblad publiceerde op 28 september 2012 een recensie van het boek onder de kop 'Bartolt Entens, tóch een echte held'. ook op pag. 49: (opmerking W. de Boer, 25 augustus 2013) over Getuigenverklaring omtrent het wegbreken en breken van beelden (deze tekst had ik letterlijk overgenomen van een - foute - vermelding op archieven.nl, terwijl het wél goed staat vermeld in de Carthago-versie ervan; het moet zijn: 'wegnemen en breken van beelden') - Er is een aantal zaken te melden: 1. 'De getuigenverklaring uit 1568 is eigenlijk geen getuigenverklaring, maar een “van horen zeggen”-verklaring', aldus W. de Boer. Hij wijst op uitgave nr. 15 van de Historische Kring Marum, waarin een artikeltje staat van J. de Boer-Jager over de 'Beeldenstorm in Nuis' (een extra publicatie van De Boer zelf over dit onderwerp volgde in het volgende nummer; daarin geeft hij aan dat het inderdaad om de kerk van Marum gaat). Als je de tekst van het document uit 1568 leest, blijkt een 'Gese Holters' over de vernielingen te hebben gehoord van een 'Tryne Sieckema ' uit Nuis, wat opgetekend is door de buurrechter van Marum, 'Olde Lamberth'. In een mondelinge toelichting op 26 augustus 2013, verwijzend naar het artikel van Vleer, geeft W. de Boer aan: 'Misschien wilde Van Ewsum in 1568 laten zien dat hij aan de goede - protestantse - kant stond en dat het goed was dat de Marumse beeldenstorm had plaatsgevonden.' 2. J. de Boer-Jager stelt dat 'Christoffer' van Ewsum (en dus niet Wigbolt jr, zoals ik meende) als de in de tekst genoemde 'Juncker' wordt gezien, omdat hij De Linde toen bezat. Het woord 'grys' - zie hieronder in de tekst - duidt op 'geus' en hiermee wordt Christoffel bedoeld. (Met dank aan Albert Graansma die me in mei 2017 wees op een passage in Hartgerink-Koomans en op een opmerking van W. de Boer in 't Olde Guet van juni 2012.) 3. Het gaat niet om de kerk in Nuis, maar om die in Marum, zegt W. de Boer: 'De Ewsums bezaten geen collatierechten in Nuis, wel in Marum. K.P. de Boer merkt dit in zijn publicatie “De collatierechten van de heren van Nienoord” al op. W.T. Vleer zegt in zijn artikelenreeks in de Leekster Courant van 1974: “450 jaar Nienoord”, aflevering 12, dat het om de kerk van Marum gaat.' 4. W. de Boer wijst er op dat er 'geen sprake van (is) dat het wegnemen van het beeld plaatsvond in Nuis.' Inderdaad, want in feite staat er alleen dat 'Tryne Sieckema' 'inde nuys' woonde. Aangaande 'de kercke' wordt geen locatie vermeld. De tekst van de 'getuigenis' luidt (Groninger Archieven, 626-683): 'Up huiden den XXVIII dach Juilius hebbe ick Gese Holters van Weert Bekenth vor Olde Lamberth als een gesworen buirrichter nu idzundes in Marum hoe dat ick unde myn man synnen gekomen inne Vredewolth genoempth inde Nuys als toe eenn huis welcke huis woende een wedewe genoempt Tryne Sieckema unde de verscr. Trijne is gegaen myt den verscr. lantsknecht ende syn huis frouwe als verscr. so dat welcke wael itlicke luden gesienn hebben dat sie tzamen mytten anderen gyngen hebben worden unde weder worden tzamen gebruicket also dat Tryne verscr. hadde gesacht hir woende een grys up de lijnde de welcke hadde de kercke gedestruieert unde de beelden to broken ende to slagen, do hadde verscr. Trijne gesacht for den Juncker warume to brecket gij de gekercke unde to breket de beelden want sie een eten geen broet offte sie een byten gene ende doen geen quaet gevet mij dar ene van in myn hus want het is een szyraet unde dar benevens hefft de verscr. Tryne gesacht den juncker were by huis unde were over sydt geloegen ende den verscr. juncker hadde Tryne een peert benomen. Dit also de warheit is soe is dat rechtlicken besworen als up huiden den XXVIII den dach julius als boven gescreven vor mij Olds Lambert Als vorscr. is Anno 1568.' De toelichting die J. de Boer-Jager erbij geeft is deze: 'In deze oorkonde, van 28 juli 1568, verklaart Gese Holters van Weert aan Olde Lambert, buurrechter in Marum, het volgende: Zij en haar man zijn in Vredewold gekomen, in Nuis, bij het huis waar de weduwe Tryne Sieckema woonde. Deze Tryne had aan Gese verteld, dat zij en ettelijke anderen gezien hebben dat een ‘Grys’ ,die woonde op de ’Lijnde’, de kerk had vernield en de beelden in stukken geslagen. Tryne had toen tegen de jonker (Chr. van Ewsum, red.) gezegd: “Waarom vernielt u de kerk en de beelden, want ze eten geen brood, ze bijten niet en ze doen geen kwaad. Geef mij er een van in mijn huis, want het is een sieraad”. En verder had Tryne nog verteld, dat de jonker haar paard had meegenomen. Dit alles naar waarheid aan de buurrechter verklaard door Gese.' pag. 50: over Gele en Aepko Onsta - Zij trouwden niet in 1575, maar in 1539. Hun zoon Aylcko trouwde in 1575, met Hyma von Inn- und Kniphausen (zoals op p. 16 staat vermeld). ook op pag. 50: over Wigbolt Ripperda - Op de webpagina members.home.nl/tetrode/Watergeuzen/Ripperda.htm is meer informatie te vinden over de Haarlemse verzetsheld uit de zestiende eeuw. pag. 51: over heer van Nienoord - Hovinga (2007) heeft op p. 78 wél - terecht! - oog voor het korte bezit ('1606-1607')van Nienoord van 'Jonker Johan van Bevernick'. pag. 53: over het ontstaan van het dorp De Leek - W. Vleer betoogt in Gemeente Leek. Leek, pag. 98-105, in Rond terpen en brinken, samengesteld door J. Kooistra (1981), dat het dorp waarschijnlijk pas echt ontstond ten tijde van de aanleg van de Leeksterschans en nog niet na het graven van het Hoofddiep. Geerdink-van der Worp (1995, p. 6) stelt dat er in 1604 voor het eerst over een huis in Leek is geschreven. Van A. Graansma ontving ik op 20 juli 2016 via mail de volgende aanvulling, uit 'Tussen Plaggen en Petten. Veenderijen en veengereedschappen in het Zuidelijk Westerkwartier (tekeningen J. Schroot)', Margriet Knol (1991, p. 4): 'Reeds in de tweede helft van zestiende eeuw wees Albert Alting (1553-1594) in zijn dagboek op de snel groeiende bevolking en werkgelegenheid van Leek. [Diarum van Egbert Alting (1553-1594), R.U.8.III, Den Haag, 1964.]'. ook op pag. 53: (o.a. gevonden in Auwema. Eigenerfden in Tolbert van Leo Martinus) over het Leekster Hoofddiep - Dit water wordt 'nije schipsloot' genoemd in een 'Verzegeling, waarbij Wigbolt van Ewsum toestaat aan Ywe Auwema de afvoer van turf, per schip door "de nije schipsloot"' uit 1564 (GA, 626, sub 110). Of dit een officiële benaming is, weet ik niet, maar ik vermoed van niet. Ik ga ervan uit dat het een algemeen begrip is. Geerdink-van der Worp (1995) vermeldt op p. 6 dat 'Albert Yssema' op 1 oktober 156? toestemming krijgt zijn turf door "de nije schipsloot" te vervoeren. pag. 60: over de openbare veiling - door Albert Graansma werd ik op 9 juli 2014 gewezen op een passage in onder meer Revisie en Beroep te Groningen van R.P. Cleveringa uit 1949 waarin staat (pag. 59): '…op 13 Maart 1601 presenteerden Alberda en Burgemeester Coenders in de vergadering van de Staten-Generaal een “credentzbrieff op hare persoonen” van Burgemeesters en Raad der Stad Groningen. Zij beklaagden zich uit kracht van dezelve “over seker feijtelijcke proceduere began bij den oversten lieutenant Eussum in het uijtdon der keerse, die aengesteken was om bij executie van sekere sententie bij de Hooffluijden gewesen, te vercoopen seker stamhuijs van Eussum”.Tevens verklaarden ze, dat door deze handeling de justitie mitsgaders de gerechtigheden en privileges van den Lande met geweld waren gevioleerd en verzochten daarvan reparatie en oplegging van straf.”' Kortom, Caspar blies kennelijk zelf de kaars uit en verhinderde zo dat een ander nog een hoger bod kon doen dan hij... pag. 61: over het bod van 70.000 Emder guldens van de stad Groningen - Het bod staat vermeld in de 'Aanteekeningen over het huis de Nienoord' van mr H.O. Feith, GA, archief familie Feith, 511-30a. pag. 63: over de ridder - In opdracht van de gemeente Leek schreef Mensje van Keulen ooit het gedicht 'De ridder van Leek' . Hieronder vindt u de complete tekst ervan, overgenomen uit Bolling e.a. (2000), link van p. 225. Op 20 september 2013 onthulden twee bewoners van het nieuwe ouderencomplex 'De Ridderhof' in Leek, bij de officiële opening ervan, een wandtapijt met een deel van dit gedicht erop. ![]() pag. 64: bij noot 129 moet het zijn 'Formsma (1976), p. 235 e.v.' en bij noot 131 'Duijvendak (2008), deel II, Nieuwe tijd, p. 234', in plaats van 'Duijvendak (1976)'. pag. 65: over het familiewapen van Anna - In Adel en heraldiek in de Nederlanden. Adellijke identiteit en representatie, onder redactie van o.a. R. Alma, staat op pag. 63: 'De vierendeling met in het eerste en vierde kwartier het geslachtswapen en de twee overige het wapen van het huis, is niet ongewoon, sinds dit gebruik in de zestiende eeuw door de familie Van Ewsum in de Ommelanden werd geïntroduceerd.', met een verwijzing naar het artikeltje Het oorspronkelijke wapen Van Ewsum, in De Nederlandsche Leeuw, LIV (1936), pp. 92-96, geschreven door A. Pathuis. Bovenop het rouwbord stonden vroeger twee doodshoofden met gekruiste beenderen, in plaats van de huidige urnachtige sierstukken. Op een foto uit 1930, te vinden op beeldbankgroningen.nl, is dat duidelijk te zien: ![]() pag. 71: over 'Elisabeth van der Horst' - Over dit 'Horst' heb ik geen geografische informatie kunnen vinden. pag. 72: over 'Schetlage, Crollage und Behme': Van een 'Schetlage' heb ik niets gevonden, maar er is een straat die 'Crollage' heet, iets ten zuiden van het plaatsje Bad Holzhausen, dat 15 km ten noordoosten van Melle ligt. Ook wat betreft 'Behme' kan ik niets zinnigs melden. pag. 75: over Sophie van Gropelingk - De naam van haar echtgenoot staat hier niet bij vermeld: dat was Siegfried von Rutenberg, zoals al bij 6 genoemd. pag. 77: over La Roche - In het Belgische stadje La Roche, gelegen aan de Ourthe, staat nog altijd een flinke, voor publiek toegankelijke ruïne van de vroegere burcht. pag. 78: over Von der Assenburg - Dit betreft een oud adelsgeslacht uit Nedersaksen, met kasteel Asseburg als zijn 'Stammsitz'. Thans is hiervan nog slechts een ruïne van over, in de buurt van de plaats Wolfenbüttel, dat 5 km onder Braunschweig ligt. pag. 79: over 'VON D ASSEBORGH' en 'V.MANDELSLO' - Er is nog een Bartenslebenwapen boven de deur van een kerkje in het vlakbij Gross-Bartensleben gelegen dorpje Harbke. Hier zie je onder het familiewapen staan 'A.A.V.B. W.V.V.', waarvan de eerste vier letters staan voor 'Armgard Amalia von Bartensleben' en de laatste drie vermoedelijk voor 'weduwe van Veltheim'. Armgards echtgenoot was Otto Lodewijk von Veltheim, die in 1714 overleed. Otto's grootmoeder van vaderskant heette Helena van Asseburg en zijn moeder was Catharina Dorothea van Mandelsloh. Hun twee achternamen vind je ook in de kwartierstaat van Carel Hieronymus, dat wil zeggen: als twee van zijn oudmoeders (bet-betovergrootmoeders). Je ziet deze namen vermeld op Carels rouwbord in de kerk van Midwolde. pag. 80: over Bernhard von Würben en Catharina von Sternberg-Holicky - Catharina is van dezelfde familie als Jitka, maar vermoedelijk van een andere tak. Holicky heeft verschillende geografische aanknopingspunten in Tsjechië. In de tegenover kasteelmuseum Bruntal - vroeger verblijfplaats van de heren van Würben - gelegen kerk van dit stadje zijn vier fraaie grafstenen te vinden met beeltenissen van vier personen, drie mannen en een vrouw. Het zou hier volgens een toelichting in de kerk gaan om 'Bernard den Jungen, seinen Bruder Hynek (= Hendrik) den Älteren, weiter Jan den Jüngeren und eine Edeldame - Rebeka, die zweite Ehefrau von Hynek dem Älteren'. Feit is dat deze namen voorkomen bij de mij bekende Von Würbens en dat 'onze' Hendrik (1540-1596) inderdaad 'de Oudere' wordt genoemd en 'onze' Bernard de Jongere is. 'Rebeka' en 'Hynek' zouden dus heel goed de Rebekka en Hendrik kunnen zijn die de overgrootouders zijn van Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen. Complicerend is dan wel dat 'onze' Bernhard II (1470-1529) véél ouder is dan Hendrik de Oudere. Bernard is de vader van Steven von Würben (1500-1567), die de vader is van Rebekka. Stevens broer is Johann (1510-1559), vader van Hendrik de Oudere. Onze Bernhard II kan dus geen broer zijn van Hendrik de Oudere. Bernhard en Catharina's zoon Jan/Johann (1510-1559) kan echter goed de vermelde 'Jan den Jüngeren' zijn, want de vader van Bernhard heette ook Jan/Johann. pag. 82: over Anna Maria Zehuschitzky/Sedsicka - Anna Maria is volgens genealogie-online geboren in 1557 (in mijn boek staat '1537'); maar dan zou haar schoonmoeder Anna Elisabeth von Rogendorf (geboren in 1504), moeder van de volgens genealogie-online in 1555 geboren Stefan von Eitzing, dus 51 jaar geweest zijn bij diens geboorte. Het zou kunnen, want Anna Maria's dochter Elisabeth von Eitzing zou geboren zijn in 1581 (en in 1596 zijn gestorven). Anna Maria Zehuschitsky is dus op 24- (genealogie-online) óf 44-jarige leeftijd (mijn boek) moeder geworden van Elisabeth. Deze Elisabeth zou volgens genealogieonline haar dochter Anna Elisabeth von Würben-Freudenthal al hebben gekregen in 1595, terwijl ik niet beter weet dan dat Anna Elisabeth von Würben in 1600 is geboren. Het dorp Zehusice ligt ca. 65 km ten oosten van Praag in Tsjechië. Het kasteel dat er staat is te koop en moet flink gerenoveerd worden. Het huidige gebouw, uit 1826, is opgetrokken op de plek van een vroeger kasteel dat ook ooit in handen was van de familie Zierotin. pag. 83: over ruïnedelen van Zerotin - De naam 'Zerotin' vind je op twee plekken in Tsjechië. Het is (a) ten eerste een dorp dat iets boven de stad Olomouc in Tsjechië ligt, in Moravië, ten noordoosten van Brno. Het telt nog geen 500 inwoners. Er was hier voorheen een vesting van de familie Zierotin, die op het eind van de eind vijftiende eeuw in bezit kwam van Augustijner monniken. Het complex is in 1751 verbouwd tot een kasteel met slotpark. Dat gebouw staat er nog, maar verkeert in slechte staat en is niet publiekelijk toegankelijk. Er wonen wél een paar mensen in. De ruïne van een ander voormalig kasteel van Zi(e)rotin (b) bevindt zich zo'n 40 km ten noordwesten van Praag, iets ten noordwesten van het plaatsje Slany. Daar zijn slechts enkele ruïnedelen bewaard in een gehucht dat ook 'Zerotin' heet. De familie Zi(e)rotin zou dit slot tot 1476 hebben bezeten. Vermoedelijk behoorde dit kasteel niet toe aan de Moravische familie Zierotin, maar aan een geheel andere, Boheemse, familie Zirotin. Er zijn echter nog meer kastelen en ruïnes bewaard gebleven die een bepaalde periode in eigendom waren van de Moravische Zierotins. De vader van Johanna, Willem, was van 1532 tot ca. 1550 heer van onder andere 'Starem-jicine', in het Tsjechisch 'Stary Jicin' (spreek de 'c' uit als 'tsj') en in het Duits 'Alt Jitschin' ('stary' betekent 'oud'). Van het betreffende kasteel alhier is nog een fraaie ruïne over, gelegen op een bergtop. Het zou kunnen dat Georg Wilhelms betovergrootmoeder Johanna op deze locatie, in de buurt van Zerotin (a) in het oosten van Tsjechië, is geboren, maar dat strookt niet helemaal met de van haar bekende geboortejaren (1520 en 1530). Willems vader Peter was heer van het iets westelijker gelegen Sumperk ('Schönberg' in het Duits). Hij overleed waarschijnlijk in 1530. Het is, hoe dan ook, niet duidelijk waar Johanna is geboren of opgegroeid, maar ze zou in 1560 in Bruntal zijn overleden. Enkele kilometers verwijderd van Stary Jicin ligt het stadje Novy Jicin. Hier bevindt zich nog een oud, fris wit geschilderd kasteel met twee hoge torentjes. Onder meer een Frederik (Bedrich) van Zierotin, naaste familie van Johanna, heeft dit van 1533 tot 1541 in bezit gehad. In Breclav ('Lundenburg' in het Duits), iets ten noorden van het drielandenpunt Tsjechië, Slowakije en Oostenrijk, staat nog een grote ruïne van een ander kasteel dat ooit van de Zierotins was. Zij verbouwden het - in 1570 - in renaissancestijl. Het lijkt erop dat het kasteel momenteel wordt opgeknapt. 40 km noordelijk van Zierotin in oostelijk Tsjechië kun je het grote kasteel in Velke Losiny bezoeken, ooit in het bezit van de Zierotins, tegenwoordig een museum. Hier hangen verschillende portretten van de familie, maar alle van later dan Johanna van Zierotin. Overigens bevinden zich hier diverse werken, zoals landschapsdoeken, van Nederlandse schilders. ook op pag. 83: over Jitka van Sternberg - Er zijn twee plaatsen 'Sternberk' in Tsjechië; de ene ligt in Bohemen (Cesky Sternberk), 50 km ten zuidoosten van Praag, de andere in Moravië, niet ver van Zierotin. Jitka (1505?-1548?) hoort vermoedelijk bij de Boheemse tak. Zij is een dochter van Albert von Sternberg and Anna Boskovic. Albert woonde waarschijnlijk in Benesov, een stad (nu 16.000 inwoners) bij Cesky Sternberk, in het district Benesov, maar er is ook een klein plaatsje Benesov in Moravië, boven Brno. Dat laatste zal het wel niet zijn, ook al ligt de plaats Boskovice, dat de naam heeft van Alberts vrouw, daar vlakbij. Er is in beide plaatsen nog een fraaie burcht. Het enorme gebouw in Cesky Sternberk is nog altijd in eigendom van een Von Sternberk; het is op afspraak en tegen betaling te bezoeken. Ook de Moravische locatie is tegenwoordig een museum. pag. 85: over verwijderen van de 'effen verflaag' - Het verwijderen van de effen verflaag zou in 1938 zijn gebeurd (gevonden in het boekje Kercke tot Midwolde ende Nije Oohrt van A. Mozes). Uit een krantenartikel van het Nieuwsblad van het Noorden van vrijdag 17 juli 1936 blijkt echter dat dat al uiterlijk in 1936 is gebeurd: 'Thans zijn al die wapens - dank zij de bemiddeling van den heer De Groot - door Altink weer in warme prachtkleuren meesterlijk opgehaald: een fraai heraldisch kunstwerk.' In het artikel wordt nader ingegaan op de actieve bemoeienis van R.A. de Groot, die al 24 jaar eerder was begonnen met zijn pleidooi voor herstel van de oorspronkelijke situatie. Zie hieronder een fragment uit het krantenartikel over hoe dat begon en verderging. (Met veel dank aan H. Brouwer is het originele krantenartikel in mijn bezit gekomen.) ![]() 'Fragment uit 'DE KERK TE MIDWOLDE', gepubliceerd in het Nieuwsblad van het Noorden van vrijdag 17 juli 1936. (Met dank aan H. Brouwer.) pag. 90 (idem pag. 134): over de Verzoeningsbeker - Bijleveld (1935, p. 136) stelt naar aanleiding van Meijer (1899) dat 'het (...) de vraag is, of deze beker iets met eene verzoening te maken heeft'. In de catalogus van de wereldtentoonstelling in Londen (1851) zou de Kniphausen hawk voor het eerst 'verzoeningsbeker' zijn genoemd. (Bron volgt.) Voor de beker, zie ook pag. 134 in het boek. pag. 91: rode ster - Bijzonder is dat in het Drents Museum een wapenschild hangt met het Ewsum-Nienoordwapen waarop de rode ster vóór de adelaarskop zit (zie de onderstaande foto, genomen op 6 februari 2016; foto WvS). Uit informatie van het Drents Museum blijkt (een e-mail van 18 februari 2016): 'Schild is op 22 maart 1893 geschonken door Mr. W.L. van den Biesheuvel Schiffer. Het was ‘aangetroffen in eene woning te Roden en ongetwijfeld herkomstig van den huize Mensinga aldaar‘. Omschrijving: In eikenhout uitgesneden, met kleur bedekt schild, waarin het wapen van Wigbold van Ewsum, gevierendeeld met dat zijner echtgenoote Betiea van Rasquert.' Kortom, bedoeld is het wapen van Ewsum-Nienoord, dat de betovergrootouders van Anna al gebruikten. Zou het kunnen dat Johan van Ewsum, oomzegger van Wigbolt en Beetke en eigenaar en bewoner van Mensinge, de ster vóór de kop plaatste omdat hij daarmee Mensinge wilde onderscheiden van Rasquert (geen ster) en Nienoord (ster áchter de kop)? Ik denk toch van niet, en ik heb daar ook geen aanwijzingen voor. Overigens, op de schouw die waarschijnlijk uit de borg Ewsum vandaan komt, uit de tijd van Johan van Ewsum (foto zie p. 95 van het boek), staan de sterretjes ook gewoon achter de kop van de adelaar. Zouden de sterretjes vóór de kop eenvoudig een fout van de toenmalige schilder van het wapen geweest? Ook dat lijkt me sterk. De adelaars hebben blauwe snavels en blauwe poten. Zie hierover p. 94 van het boek. ![]() Het wapenschild met Ewsum-Nienoord in het Drents Museum. (Foto: WvS) pag. 92: over nooit zes - Ik ga ervan uit dat er zes zijn geweest en dat het bovenste sterretje is afgesleten. ook op pag. 92: over vijf punten - Op de fraaie, gekleurde tekening van het wapen van Georg Wilhelm in de keizerlijke oorkonde van 1694 (zie de foto op p. 101 in het boek) heeft het Nienoordsterretje vijf punten. (Dat is op de foto in het boek niet te zien, maar het is wel zo.) pag. 95 over het wapen van Burmania - Een kleurafdruk van dit wapen is te vinden in Adel en heraldiek in de Nederlanden. Identiteit en representatie, onder redactie van o.a. R. Alma, p. 130, en - in getekende vorm - op redmeralma.nl. pag. 98: over Mencke in den Ham - Ast-Boiten heeft wél gelijk dat 'Mencke in de Ham' de grootvader van moederszijde is van Beetke van Rasquert, en inderdaad is het wapen in veld III van Reyndisma. Zie hiervoor de opmerking hierna! pag. 99: (opmerking van R. Alma, 22 augustus 2013) over Derde en vierde graad van Beetke van Rasquert en Wigbolt van Ewsum (zie ook illustraties hieronder) - Kort na de publicatie van Siertsema in 1947 is er een zeer klein artikeltje verschenen in De Nederlandsche Leeuw, waarin de suggestie van Siertsema dat Gela Manninga met Hidde Aeylkema zou zijn getrouwd onderuit wordt gehaald. R. Alma wees mij hierop (zie de foto). Siertsema verwart - en ik doe dat ook in mijn boek, omdat ik het verschil nog niet was tegengekomen - de Romeinsrechtelijke, wereldlijke gradentelling van bloedverwantschap met de canonieke, die van de katholieke kerk. In deze laatste telling zijn de derde en vierde graadsverwantschappen niet zo nauw als die in de Romeinse - sinds 1594, alom gehanteerde - telling. In de canonieke berekening tel je de langste lijn tot aan de gemeenschappelijke voorouder, in het Romeinse systeem ga je van de een naar de gemeenschappelijke voorouder en weer terug naar de ander. Neem twee volle neven, zoons van broers. Dan tel je in het canoniek systeem twee stappen omhoog tot de gemeenschappelijke voorouder, hun grootvader, de vader van de broers dus. Je hebt zo een tweedegraads verwantschap, maar in het Romeinse systeem is het een vierdegraads verwantschap. Bij een man of vrouw en zijn of haar oom- of tantezegger is in het Romeinse systeem sprake van derdegraads verwantschap, maar in het canoniek systeem van tweedegraads. Alma laat na toelichting in een gesprek op 22 augustus 2013 in een e-mail van een dag later weten (en heeft hierover al gepubliceerd in De Ommelander ridderschap 1498-1516, in: Virtus. Jaarboek voor Adelsgeschiedenis 10 (2003), pag. 7-70): Wigbolt en Beetke 'waren zowel (canoniekrechtelijk) in de vierde graad als in de derde en vierde graad (...) aan elkaar verwant, dus twee betovergrootouders van Beetke en van Wigbolt waren identiek en ook waren nog eens twee overgrootvaders van Wigbolt identiek aan twee betovergrootouders van Beetke. In de voor ons gebruikelijke telling (romeinsrechtelijk) zijn zij in de zevende en achtste graad verwant. Het kwartier Tamminga van Beetkes grootmoeder van moederszijde wordt (...) o.a. geattesteerd door de grafzerk van Roelof van Munster (zoon van Beetkes halfzuster Bauwe Heemster), zie redmeralma.nl/loppersum.htm#402. De gemeenschappelijke betovergrootouders zijn 'Onno Onsta' en zijn (onbekende) echtgenote, die de ouders zijn van Ewert Onsta, de echtgenote van Ewe II Ewesma, overgrootvader van Wigbolt. Genoemde Onno en echtgenote zijn ook de ouders van 'Bauwe', echtgenote van 'Abel Tamminga'. Abel en Bauwe zijn de ouders van een onbekende dochter Tamminga die met 'Menke jonge Tammens in den Ham' trouwde. Hun dochter is Biwe in den Ham, de moeder van Beetke. Als de overgrootouders van Wigbolt die betovergrootouders zijn van Beetke noemt Alma 'Allert Tamminga' en zijn onbekende vrouw. Hun ene zoon is de al vermelde Abel Tamminga en de andere is Hidde Tamminga die met Menneke Ewesma trouwde, grootouders van Wigbolt. ![]() Het artikeltje uit de Nederlandsche Leeuw, in of kort na 1947, waarin de inhoud van het artikel van Siertsema uit 1947 wordt verworpen. (Met veel dank aan R. Alma.) ![]() ![]() De kwartieren van Wigbolt en Beetke. (Gemaakt door R. Alma; met veel dank voor het mogen gebruiken.) Conclusie: Beetke en Wigbolt waren helemaal geen volle neef en nicht! Het 'stamboomprobleem' is dus wél opgelost. pag. 102: over ruzie en eventuele onenigheid - Een eeuw eerder had Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen Bauwina Clant financieel ondersteund, dus dat is een argument tégen 'ruzie' of 'onenigheid'. Bauwina was samen met haar vier jaar jongere stiefnichtje Truda in 1667 geschaakt, waarbij het de familie Clant ging om het bezit van de Aikemaborg in Grijpskerk, waarvan Truda erfdochter was. (Zie ook opmerking bij 'ook op pag. 183'.) NB In welke bron ik iets over ruzie of problemen tussen de families heb gelezen, weet ik niet meer. In het boek over Rombout Verhulst van Frits Scholten uit 1983 - Rombout Verhulst in Groningen - staat op pag. 49 wel dit: 'Er bestaan verschillende overeenkomsten tussen de bewoners van de Nienoord en van Nittersum, die de indruk wekken, dat beide families uit hoofde van hun politieke macht niet voor elkaar onder wilden doen op cultureel gebied. Zowel de beide echtgenoten van Anna van Ewsum, als Adriaan Clant en zijn zoon Johan Clant waren lid van de Staten Generaal. Hierdoor moet hun aanzien in eigen gewest groot zijn geweest. In 1669 liet Clant het huis Nittersum verbouwen, gevolgd door de restauratie van de Nienoord in de jaren vanaf 1672. In 1669 was de graftombe in Midwolde gereed, drie jaren later het praalgraf in Stedum. Van Johan Clant is een portret bekend in de stijl van de Haagse portretschilders van de 80-er jaren, Anna van Ewsum en haar tweede man lieten zich door de schilder Jan de Baen portretteren. Beide families deden voorts aanzienlijke giften aan de plaatselijke kerken.' In een noot voegt Scholten hier toe: 'Met name kerkelijk meubilair en zilver.' Wedijver om pracht en praal tussen de twee families zou dan mogelijk wél in de zeventiende eeuw hebben plaatsgevonden. pag. 104: over familiewapens van Georg Wilhelm - Sommigen menen dat Georg Wilhelm zijn familiewapen heeft aangepast nadat hij in 1694 in de gravenstand werd verheven. Ik ben van mening dat dit niet is gebeurd. In een artikel hierover licht ik dit toe: Veranderde Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen zijn familiewapen nadat hij in 1694 graaf was geworden? Nee. In de pdf is een chronologisch overzicht opgenomen van alle uitingen van het familiewapen van Georg Wilhelm. Eind juni 2016 heb ik een tweede pdf aangemaakt met de vertaling van een deel van de Latijnse tekst uit de keizerlijke oorkonde, over het familiewapen van Georg Wilhelm. Zie Vertaling tekst over familiewapen Georg Wilhelm in keizerlijke oorkonde van 1694. ![]() ![]() Klik op de foto links voor het artikel over het familiewapen van Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen en op de foto rechts voor het artikel over de tekst in de keizerlijke oorkonde van 1694. ook op pag. 104: over poppetje met het wapen van Eltern-Vogelsanck - Dit poppetje heeft op het grote familiewapen van Georg Wilhelm op de herenbank in de kerk van Midwolde (foto op p. 67 van het boek) ten onrechte een roze hoofd en een rode hoed met gouden rand gekregen. Het gezicht moet donker/zwart zijn, en de hoed is inderdaad rood, maar met een witzilveren rand. Dit blijkt uit de kleurtekening - en de tekst! - in de keizerlijke oorkonde van 1694 (foto op p. 101 van het boek). Het poppetje op het wapen van Georg Wilhelm dat je ziet op het portret van Anna in Gödens (foto in boek op p. 111) sluit nauw op de tekening van 1694 aan. Zie de twee pdf's die te vinden zijn bij de vorige opmerking. pag. 106: over andere wapens van Von Inn- und Kniphausen - Er is een achttiende-eeuwse tekening bewaard van een familiewapen van Von Inn- und Kniphausen van de Asingaborg in Ulrum; hierop staan in de velden I en IV een 'klimmende' leeuw, en in II en III de draak van Uplewert; het hartschild laat twee gespiegelde klimmende leeuwen zien. Bron: Adel en heraldiek in de Nederlanden. Identiteit en representatie, onder redactie van o.a. R. Alma, p. 65. In het 'Rode Boekje' van 1914, ofwel de editie van dat jaar van het NEDERLANDS ADELSBOEK, 12e jaargang, uitgegeven door W.P. van Stockum & Zoon uit Den Haag, vind je op pp. 422-427 een beschrijving van de familie Von Inn- und Kniphausen. Hier staat als enige familiewapen dat van Kniphausen-Uplewert bij getekend, met zowel de leeuwen als de draken naar binnen gespiegeld. pag. 108: over de gouden windvaan - Ik interpreteer het wapen op de goudkleurige windvaan dus als dat van Kniphausen-Uplewert, dus van Carel Hiëronymus. pag. 109: over de klok van Tolbert - In de klok staat verder nog gegraveerd: 'BETAALT UIT D' GEMENE MIDLEN V. 'T OLBERT AO 1660'. Pathuis (1977) voegt eraan toe 'N.B. Later ingekapt'. Leo Martinus stelt daarom op pag. 45 van Auwema. Eigenerfden in Tolbert: '...waaruit zou blijken dat het met de financiële bijdrage van Auwema en Von Inn- und Kniphausen wel meeviel'. pag. 110: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over MHAB - Een mogelijke verklaring voor 'MHAB': 'Mevrouw Hyma Auwema Beetsterzwaag. Zij legateerde de kerk in ieder geval een som geld voor onderhoud.' ook op pag. 110: over de leeuw van Lettelbert - Zou de leeuw niet (ook?) kunnen verwijzen naar de familie Lewe? In april 1731 zijn Haro Caspar II von Inn- und Kniphausen en Petronella Anna II (registratie in Lettelbert en Enumatil) getrouwd. Op de kerk van Garnwerd is bijvoorbeeld een vergelijkbare leeuw van de familie Lewe te zien. (Zie opmerking 'ook op pag. 111' hierna!) Hoe dan ook, Pathuis (1977) vermeldt voor Lettelbert alleen Inn- und Kniphausen. pag. 111: over Andere wapens - In de Catharinakerk te Ulrum staat een herenbank uit de zeventiende eeuw met het wapen van Kniphausen-Uplewert van Haro Caspar von Inn- und Kniphausen (zie foto). Diverse bronnen vermelden als datumaanduiding 'ca. 1660'; Haro Caspar I en Petronella Anna ondertekenden hun trouwcontract in 1661 en trouwden pas later, dus '1660' voor de herenbank is waarschijnlijk net iets te vroeg. ![]() Familiewapen Kniphausen-Uplewert op de herenbank in de Catharinakerk te Ulrum. (Foto: WvS) Op de Avondmaalsbeker van de kerk in Ulrum vind je het familiewapen van Kniphausen-Uplewert (zie foto op deze Aanvullingenpagina, bij pag. 140). ook op pag. 111: over windvaan - In Ulrum en het nabijgelegen Niekerk en Vierhuizen tonen de oude protestantse kerken elk een windvaan met een Kniphausenleeuw, die overigens óók op Lewe kan duiden (omdat Haro Caspar von Inn- und Kniphausen II (1698-1741) in 1731 trouwde met Petronella Anna Lewe (1702-1771)). Pathuis (1977) geeft voor Ulrum en Vierhuizen beide opties, maar voor Niekerk alleen Lewe. pag. 112: over gespiegeld - Geerdink-van der Worp (1995), p. 133 geeft ook aan 'in spiegelbeeld' ook op pag. 112: bij noot 33 moet in plaats van 'Duijvendak (2008)' staan 'Duijvendak (2008), deel I, Prehistorie - Middeleeuwen'. pag. 114: over Grote Onneken - Grote Onneken woonde in Gödens, schrijf ik op grond van Von Archenholz (1827), pag. 222-223. In deze bron staat dat Grote Onnekens vader Onneko hoofdeling was 'zu Langwarden Rodekerken Gödens und Syllhues'. Langwarden ligt ten oosten van de Jade in Butjadingen. Onneko zou de meeste tijd hebben doorgebracht in Gödens, ten westen van de Jade, net als zijn zoon Grote Onneken: 'und halte so wie nach ihm sein Sohn die mehrste Zeit seinen Sitz auf der alten Burg Gödens' (voor Archenholz, zie hier). Volgens diverse bronnen trok Grote Onnekens zoon Iko echter pas de Jade over in westelijke richting. Onder meer Historisch Leek vermeldt: 'Zijn zoon Iko trok de Jade over na zijn huwelijk met een dochter van Popko Inen Tjerksema, hoofdeling te Innhausen in Rustringen.' pag. 118: over Aldenburg = Oldenburg - 'Aldenburg' is de naam van de grafelijke zijtak van het geslacht Von Oldenburg die ontstond nadat Anton Günther, grootvader van Anton II von Aldenburg, alleen een buitenechtelijk kind kreeg. Dat was Anton I von Aldenburg, vader van Anton II. pag. 119: over Anton II van Aldenburg - Deze graaf, kleinzoon van Anton Günther, trouwde in 1705 - en scheidde in 1711 - van Anna Wilhelmina, kleindochter van Anna van Ewsum. Frappant is dus dat enkele generaties na de strijd tussen de vader van Georg Wilhelm (Philipp Wilhelm) en Anton Günther (met het vonnis in 1624), de kleinzoon van Anton Günther trouwt met een kleindochter van Georg Wilhelm. Voor Anna Wilhelmina, zie hoofdstuk 7. pag. 120: over winterwoning op de Grote Markt - Geerdink-van der Worp (1998), Bijlage VI, vermeldt: 'In 1768 erft Ferdinand Folef (I, WvS) van zijn vrouw Clara de Hertoghe van Feringa het huis ten zuiden aan de Grote markt in Groningen'. Of dit hetzelfde huis is, weet ik niet. pag. 131: over het huwelijk van Dodo II en Hedwig Oriana - Hoe kunnen zij in oktober 1673 trouwen en al op 1 februari 1673 een tweeling krijgen? pag. 132: over 2 december 1669 - Dat moet zijn 2 december 1666, twee dagen na het overlijden van Rudolf Wilhelm. pag. 134: over de Verzoeningsbeker: zie opmerking bij pag. 90. pag. 135: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over de Kniphausen hawk - 'Knyphausen Hawk werd in 1962 op de grote borgententoonstelling in het (oude) Groninger Museum geëxposeerd.' Ja, ik was hiermee bekend, maar ik vond het eerder, om mij nu niet meer bekende reden, niet nodig dit te vermelden in het boek. Een 'hawk' is een havik, maar volgens het opschrift van de beker is het een adelaar, stelt Gerrit Schulte terecht in Norger Natuur Nieuws, het informatieblad van de IVN in Norg (jaargang 11, nummer 1, januari 2012; in pdf te vinden via ivn-norg.nl, onder 'Bibliotheek'). Verder meldt Schutte nog over de 'vogel': 'Hij is 35,7 centimeter hoog. De edelstenen die gebruikt zijn bij de versiering, zijn: granaten, turkooizen en amethysten.' Dit was mij bekend. ook op pag. 135: over Wilhelm - Hij werd nog geen acht jaar oud, want hij werd volgens H. Feenstra geboren in december 1646 en overleed op 23 juni 1654. Bron: De koperen grafkistjes van Midwolde: tekst en uitleg, in: Groninger kerken 12 (1995), p. 103-107. pag. 138: over de leeftijd van Maria Henriëtte toen ze trouwde (zie kader) - De tekst 'pas tien' in de laatste zin moet natuurlijk zijn 'pas negen'. Overigens moet je in het algemeen verschil maken tussen de datum van het trouwcontract en de - latere - daadwerkelijke bezegeling van het huwelijk in de kerk (bij Anna van Ewsum en Georg Wilhelm was dat respectievelijk 15 oktober 1665 en 4 mei 1666). In het geval van Willem II en Maria Henriëtte gaat het echter wel degelijk om de huwelijksinzegening, die plaatsvond op 2 mei 1641 in de Royal Chapel van het Palace of Whitehall in Londen. Het huwelijk werd toen nog niet 'geconsumeerd'... pag. 139 (en 174): over JW Fridag - Het is goed mogelijk dat het hier niet gaat om JW maar om FH Fridag, en dan betreft het Franz Heinrich (1643-1693), een zoon van Franz Ico von Freytagh en Margaretha von Westerholt, en dus een halfneef van Anna. pag. 140: over de Avondmaalsbeker - Op de onderstaande foto is de beker te zien; het getoonde lijstje met de foto hangt in de Catharinakerk te Ulrum, waar de Avondmaalsbeker indertijd gebruikt werd. ![]() Avondmaalsbeker van Haro Caspar en Petronella Anna. (Foto: WvS) pag. 141: over Bewsum - Bewoonster van Bewsum Wigboldina Lewe had in 1649 een eerste huwelijk met Harmen van Ewsum, een verre achterneef en generatiegenoot van Anna. pag. 143: over Johan Carel Ferdinand - J(oh)an Carel Ferdinand wordt in De nieuwe Groninger encyclopedie, van P. Brood e.a. (1999, p. 403) een 'lichamelijk zwakke zoon' genoemd. De enige bron waaruit dit kan komen, is het Biographisches Lexikon für Ostfriesland I (Aurich, 1993), van M. Tielke (red.), want in de andere twee hier genoemde bronnen komt het niet voor. Tielkes werk heb ik nog niet ingezien. pag. 144: over Josina - Vlak boven de tussenkop 'Willem en Susanna Johanna Alberda' staat ten onrechte Josina'. Dat moet 'Johanna' zijn. pag. 145: over Anna Maria Graafland - In 2014 kwam ik er achter dat er twee legaten en een obligatie blijken te zijn geweest van Anna van Ewsum, alle drie ten gunste van de diaconie in Midwolde en Leek. De totale som bedroeg 6.400 gulden. De schulden zijn uiteindelijk pas door Anna Maria Graafland in 1796 vereffend. Zie het artikel Twee legaten en een obligatie van Anna van Ewsum. pag. 146: - Gek genoeg... - Misschien is het toch niet zo gek dat Ferdinand Folef I sympathie had voor de patriotten, omdat bijvoorbeeld Georg Wilhelm en Carel Ferdinand von Inn- und Kniphausen ook al niet erg prinsgezind waren geweest, zoals ik vermeld op pag. 184. pag. 147: over de knecht Jan (Sikkes) Beukema - In een archiefstuk op het gemeentehuis van Leek is te lezen dat Beukema in 1845 veldwachter was. Op 1 juli dat jaar wordt er een huurcontract getekend, voor tien jaar. Jan en zijn vrouw Grietje Pieters de Boer 'zullen een behuizing krijgen in het schathuis en tot die behuizing gereed is zullen zij in de keuken van de Borg wonen'. Zij moeten het gebouw, 'en bij gedeeltelijke afbraak het resteerende gedeelte daarvan' schoonhouden en 'de meubels daarin geplaatst (...) zindelijk bewaren. Op 1 december 1851 wordt het contract ontbonden en krijgen Jan en Grietje 'voor de resterende jaren een geldelijke vergoeding'. In Eekhout (2007) staat op p. 41 dat Ferdinand Folef II in 1842 zijn knecht Jan Sikkes Beukema 'tot veldwachter op de Leek' benoemt. ook op pag. 147: over de zuidzijde - In het 'Minuutplan 1830' (kadaster) is de zuidzijde al verdwenen (bron: Geerdink-van der Worp, 1998, p. 60-61). en ook op pag. 147: over het dak - A.M (ongetwijfeld A. Meijer) schrijft in het Nieuwsblad van het Noorden van 30 april 1913 (De graftombe van Midwolde. VII) over Ferdinand Folef II: '...doch liet na den brand van 1846 de bovenverdieping van het huis afbreken'. pag. 148: over met wie hij niet goed door één deur kon - Ulrich van Panhuys werd wél de zaakwaarnemer van Ferdinand Folef II, geeft Geerdink-van der Worp (1998), p. 19 aan. En Eekhout (2007) zegt op p. 46 dat het 'overigens de vraag (is) of de relatie tussen de twee zwagers inderdaad wel zo slecht was als de knecht Beukema later rondvertelde, nadat hij in 1850 was ontslagen'. ook op pag. 148: over een soort bewaker - Dat was eerst Jan Sikkes Beukema. Hoe het zit na zijn ontslag in 1850 of 1851 weet ik niet. en ook op pag. 148: over kort na de oplevering - Dit zou in 1891-1892 zijn geweest. De architect was Siccama (bron: Geerdink-van der Worp, 1998, p. 82). eveneens op pag. 148: over in de jaren 1885 - 1886 - Twee bronnen vermelden, opmerkelijk genoeg, het jaar 1853 als ontstaan van een nieuwe borg: aantekeningen op het gemeentehuis ('Voor 29 september 1853') en Geerdink-van der Worp (1998), p. 72 ('Nieuwbouw Nienoord in 1853') e.v. Bij diverse aantekeningen over de borg en de schelpengrot op het gemeentehuis staat overigens de naam van 'E.C. Geerdink-van der Worp' vermeld. 'In 1887 wordt het huis aan de zuidkant met 1,85 meter vergroot', lezen we in Geerdink-van der Worp (1998), p. 76. De renovatiejaren 1885-1887 en opdrachtgever jonkheer Bram van Panhuys lijken mij logisch, want dat is na de dood van Ferdinand Folef II in 1884. De architect 'van dit geheel' in 1887 (o.a. 'een moderne pleisterlaag' was 'Kramer' (Geerdink-van der Worp, 1998, p. 76). Hovinga (1997, 2007) geeft 'J. Maris' (p. 49) en Stenvert e.a. (1998), p. 150 noemen als architecten 'A.R. Kramer en J.W. Maris'. Was er in 1853 al een eerdere nieuwbouw? Die moet dan geïnitieerd zijn geweest door Brams vader Ulrich van Panhuys. En dat lijkt vreemd, want die kocht in 1855 als zomerverblijf 'het huis Lindenstein in Nietap', staat in Eekhout (2007), p. 46. A. Graansma wees me op 21 december 2016 overigens terecht op pag. 45 in Eekhout (2007), waar staat: 'Toch besloot Folef om zijn buitenhuis te handhaven. Het zuidwestelijke restant van de borg werd verbouwd tot een eenvoudig symmetrisch landhuis, dat nu nog herkenbaar is in de huidige borg.' Er staat verder nog dit: 'Het oude en hergebruikte metselwerk kreeg een pleisterlaag.' In 1867 wordt er (Geerdink-van der Worp, 1998, p. 74) een ijskelder aan de noordkant gebouwd; deze blijkt op een latere tekening naar het oosten verplaatst en is dan veel groter geworden (in 1891). plus nog op pag. 148: over 'wit gepleisterd' - In het boek Kijk op Groningen uit 1977 (red. T. Bouws) geven twee foto's van de borg op pag. 89 de gebroken witte kleur te zien. pag. 150, 156 en 168: 'Geerdink' moet natuurlijk zijn 'Geerdink-van der Worp'. pag. 152: over Rudolf Wilhelm en de Ommelander ligue - In Een Ommelander jonker in de zeventiende eeuw, door M.G. de Boer (Tijdschrift voor Geschiedenis, 39e jaargang, 1924, pp. 44-73; te vinden via historici.nl/retroboeken/tvg/#source=39&page=65&accessor=toc) staan interessante details over de handelingen en politieke posities van Rudolf Wilhem von Inn- und Kniphausen en Osebrand Johan/Jan Rengers. Een tegenstander van Rudolf, Maurits Ripperda, zou letterlijk tegen Rudolf hebben gezegd: 'hieruyt, du schelm, du booswicht, du landsdief, du moordenaer!' (p. 61) pag. 154: over 18.000 gulden - Op het lakzegel dat bij de akte van de lening (GA 626-391) hoort, met het wapen van de provincie Groningen erop, staat: 'GRONIN EN OMMELAND VAN GERICHTSCAMER DER STADT' (zie de foto hieronder). Op de website van de Groninger Archieven wordt het stuk als volgt vermeld: 'Verzegeling, waarbij Carl Hieronymus, heer tot Nijenoordt, Fredewoldt en Oplewert, vrijheer van In- en Kniphuisen, heer van Lutzborch enz., aan zijn echtgenote Anna van Ewsum fl. 18.000,-- leent om de schuldenlast, rustende op de Nienoordsche goederen, te verminderen, 1659. 7 januari'. Op de foto uit deze akte (zie hieronder) staat het bedrag genoemd. ![]() ![]() Lakzegel van de akte waarin Carel Hieronymus aan Anna 18.000 gulden leent; rechts 'Achtijn duisent Caroli gulden' (Foto: WvS). pag. 155: over het huis te Velsen - In het 'REPERTORIUM OP DE LENEN VAN DE HOFSTEDE NIJENRODE, 1352-1677' door 'J.C. Kort', 'Eerder gepubliceerd in ‘Ons Voorgeslacht’, jrg. 52 (1997), een uitgave van de Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie' (zie: hogenda.nl) lezen we: '31-7-1606: Steven van der Does, heer van Noordwijk, bij dode van Jan, zijn vader, 8 fol. 55. 23-11-1615: Caspar van Ewsum voor Anna van der Does, zijn vrouw, bij dode van Johan van der Does van Noordwijk, haar vader, 8 fol. 55. 28-9-1639: Willem van Ewsum, heer van Nienoord, bij dode van Anna van der Does, zijn moeder, 8 fol. 56. 13-12-1643: Anna van Ewsum bij dode van Willem, haar vader, 8 fol. 56. 15-2-1660: Cornelis Koning, burgemeester van Haarlem, voor de stad bij overdracht door Anna van Ewsum met de tiende, 8 fol. 56v, GA. Haarlem, Enschedé, II, nr. 689. 16-2-1660: Johan Hulst voor de stad Haarlem met het huis bij overdracht door Anna van Ewsum, 8 fol. 56v.' Ik schrijf op pag. 155 van mijn boek dat Carel Hieronymus het huis in Velsen verkocht, maar op papier is dat dus Anna geweest. ook op pag. 155: over 10.000 gulden aandelen van de West-Indische Compagnie - (1) In hoeverre dit geheel of gedeeltelijk dezelfde aandelen betreft als die in de nalatenschap van Carel Ferdinand zaten (zie pag. 181 van het boek) is mij niet duidelijk. Volgens Feenstra (1981, pag. 222) was er in de boedeltaxatie van Josina Geertruid in 1725 een 'actie' (= aandeel) in de WIC ten bedrage van 1240 gulden, met een getaxeerde waarde van slechts 600 gulden. Misschien staat op pag. 181 ten onrechte dat het aandelen van Georg Wilhelm en Anna waren. (2) Met dank aan stagiair Anne van Lieshout van de Groninger Archieven voor de tip over Van Winter: in het boek De Westindische Compagnie ter Kamer Stad en Lande uit 1978, van P.J. van Winter, staat vermeld dat Willem van Ewsum tot de hoofdparticipanten behoorde en in 1643 10.000 gulden inlegde. Waarschijnlijk omdat Willem in datzelfde jaar nog overleed, wordt op blz. 255, bijlage 1, van Van Winters boek de borg Nijenoort genoemd als hoofdparticipant in plaats van Willem zelf. Uit nader onderzoek in de Groninger Archieven (door mijzelf) blijkt dat Margaretha Beata na Willems dood de aandelen moet hebben verkregen, omdat de echtelieden in het algemeen elkaar hun bezittingen toewijzen, in hun gezamenlijk testament van 8 oktober 1641 (GA 626-809). In het testament staan een paar vaste toewijzingen en bedragen vermeld, bijvoorbeeld drieduizend gulden jaarlijkse 'lijftocht' voor Margaretha Beata. De WIC-aandelen worden niet genoemd. Na Margaretha's dood in 1665 komen de WIC-aandelen toe aan haar drie kinderen, Anna enerzijds en haar halfbroer Haro Caspar en halfzus Maria Elisabeth anderzijds. In de 'scheidakte' van 23 april 1667 (GA 626-462) staat: '...blijvende alleen tusschen respective contrahenten (= partijen, verdragsluiters) in de mande (= gemeenschappelijk bezit) een capitael van tijn (= tien)duisent gl: houdende de Westindische Compagnie waer in de Vrouw van de Nijenoordt een gerechte vijfte part ??? endlijck twee duisent gl: ende den heer ende Vroulijn van Lutsborch weer vijfte parten zijn haerideerende' (= aandeel hebben). Waarom de aandelen niet op voorhand in drieën (drie kinderen) maar in plaats daarvan in vijven worden verdeeld, is mij nog niet duidelijk. (Het kan toch niet zo zijn dat dat komt doordat Haro Caspar en zijn echtgenote Petronella Anna Lewe in 1667 al twee kinderen hadden (Willem Abel en Hendrik Ferdinand)? pag. 159: over de inscripties en korte herdenkingsteksten in de kerk van Upleward - Deze 'Fensterinschriften' en '2 Wappenschilder' (bron: o.a. O.G. Houtrouw: Ostfriesland. Eine geschichtlich-ortskundige Wanderung gegen Ende der Fürstenzeit, Band 1, Aurich 1889, pag. 500-501) zijn vreemd genoeg niet meer in de kerk te vinden, heb ik persoonlijk geconstateerd op 14 augustus 2013. De heer E. Stiehm, een regionale historicus, was - op mijn verzoek - kort vóór mij, in juni 2013, al gaan kijken in de kerk van Upleward, maar ook hij had ze toen niet gevonden. Hoe kan dit? Ik besloot dit nader te onderzoeken. Er wordt immers in diverse bronnen melding gemaakt van de historische inscripties en wapenschilden: niet alleen bij Houtrouw, maar ook al eerder in H.W. Mithoff: Kunstdenkmale und Alterthümer im Fürstenthum Ostfriesland und Harlingerland, Hannover, 1880 (herdruk: Leer, 1989), pag. 186. Udo von Alvensleben (1955), pag. 112, vermeldt ze eveneens, maar je kunt zijn tekst lezen als dat hij zelf niet in de kerk is gaan kijken. Er is verder nog een bron uit 1930 (J. Fastenau: Bau- und Kunstdenkmäler, Ostfriesland, Band II, IV Emsigerland, 1930-, pag. 276). Maar ook hier geldt dat deze schrijver de inscripties en wapens toen niet zelf zal hebben gezien, want (ook) hij citeert slechts Mithoffs tekst. In een e-mail van 19 augustus 2013 laat H. Hillebrands (uit Ostfriesland) weten: "Mithoff zitiert aus einem Manuskript von 1725. Dieses hat er in einer Fußnote auf Seite 28 genau bezeichnet: “Nachrichten und Berichte aus Ostfriesland und Harlinger-Land von denen so wohl in Städten, Flecken als Dörffern in specie deren Kirchen, Thürmen u.s.w. befindlichen Antiquitäten, Monumenten, Inscriptionen, Epithaphien etc. auf Fürstlichen Specialen den 31. July 1725 ergangenen Befehl von denen Beamten und Predigern jedes Orths unterthänigst eingesandt.”" Kortom, de informatie is op bevel van de vorst (vermoedelijk Georg Albrecht Cirksena) van 31 juli 1725 uit alle hoeken en gaten toegestuurd. Het genoemde manuscript bevindt zich "Wie ich (= Hillebrands) anhand der Online-Findbücher feststellen konnte (...) im Staatsarchiv Aurich unter der Signatur Rep. 135, Nr. 110." Het blijkt dus dat alle latere bronnen zich in feite baseren op een manuscript van na 31 juli 1725, waarschijnlijk ergens later dat jaar samengesteld. Mithoff noemt nog een 'Kirchebeschreibung' uit 1861, maar voor de beschrijving van de historische inscripties en wapenschilden gebruikt hij het manuscript uit 1725 ('Das Msc. von 1725'; met dank aan H. Hillebrands voor zijn verheldering van een stukje tekst uit Mithoffs handgeschreven boek). Het is bijna onvoorstelbaar dat er misschien nooit iemand meer heeft gecontroleerd of de Fensterinschriften en Wappenschilder er nog werkelijk zijn in de kerk van Upleward! Wanneer ze precies zijn verdwenen is niet meer na te gaan. Het is, vind ik, frappant, dat ik als Nederlander anno 2013 deze ontdekking heb mogen doen. Ik heb navraag gedaan bij de kerkgemeenschap, bij de gemeente Krummhörn, waarvan Upleward deel uitmaakt, en bij de Ostfriesische Landschaft, maar niemand weet waar de historische voorwerpen zich tegenwoordig bevinden. Overigens bedank ik nadrukkelijk de medewerkers van de Landschaftsbibliotheek in Aurich voor hun goede hulp bij het opzoeken van de oudere bronnen. Enfin, Zo zie je maar, hoe belangrijk het is met eigen ogen te gaan kijken. Had ik dat in dit geval maar gedaan vóór publicatie van mijn boek... pag. 161: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over Jassens - 'Achternaam moet zijn Tjassens.' Ja, het zal vermoedelijk gaan om C.J. Tjassens. In later tijd zijn overigens nog andere leden van de familie Tjassens actief geweest in de hoofdmannenkamer, en er was tijdens Anna's leven een burgemeester Tjassens in de stad Groningen. ook op pag. 161: de 'vertaling' van de brief bevat nog enkele schoonheidsfoutjes; in de eerste regel moet 'uw' natuurlijk 'uwe' zijn; het is 'angestenden' in plaats van 'angestender' (derde regel), er staat 'eenen andere' in plaats van 'eener anderer' (vijfde regel) en 'christelick' moet zonder 'c' voor de 'k': 'christelik' (negende regel). pag. 162: over de 'armenkamers' - In 1792 zijn deze 'armenhutten' opgeknapt, en in 1830 waren ze nog bewoond, volgens Geerdink-van der Worp (1995), p. 65 e.v. pag. 162-163: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over Leek en Bargeburg - Er is nóg een overeenkomst tussen de kerken in Bargebur en Leek: 'zoals nu nog in Bargebur zat ook in de kapel in Leek oorspronkelijk de ingang in het midden van de lange gevel.' Ja, dit was mij bekend. pag. 164: over de klok van Tolbert - Zie opmerking pag. 109. pag. 167-168: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over combinatiewapen en eigen wapen met lijfspreuk -'...het onderschrift van de wapens in Leek zal er in recente tijd bij zijn verzonnen. Het jaartal is dat van de bouw, terwijl de wapens later moeten zijn aangebracht. Ook is op het afgekrabde deel niets van een tekst te herkennen.' Eerder vond ik dit een terechte opmerking, maar ik vraag mij inmiddels (november 2016) af of dat 'in recente tijd bij verzonnen' wel klopt. pag. 169: over Altona - Wikipedia geeft aan: 'Altona werd gesticht in 1535 als vissersdorp. In 1664 ontving het stadsrechten van de hertog van Holstein, Frederik III van Denemarken. Deze wilde de succesvolle Hanzestad Hamburg beconcurreren. Tot 1864 was Altona één van de belangrijkste havensteden van het met de Deense kroon verbonden Sleeswijk-Holstein. Een spoorweg van Altona naar Kiel werd geopend in 1844. In 1867 werd Altona als gevolg van de Deens-Duitse oorlog van 1864 deel van Pruisen. In 1938 werd het bij de Groß-Hamburg-Gesetz opgenomen in de stad Hamburg.' Ik heb dus heel sterk het vermoeden dat Altona = Altenach, omdat van de vader van Georg Wilhelm, Philipp Wilhelm, bekend is dat hij onder meer in Altona woonde (zie bijv. https://de.wikipedia.org/wiki/Philipp_Wilhelm_von_Innhausen_und_Knyphausen). Alternatief is nog de aloude plaats Altena in Sauerland. Daar staat nog een 'Burg Altena'. Maar ik houd het toch op Altona. ook op pag. 169: fouten en verbeteringen in mijn tekst: 'MORTALIS' moet 'MORTALES' zijn, 'HAC' moet 'HAEC' zijn en 'NOVIS' is 'NONIS'. Ook staat er zeer waarschijnlijk geen 'NIENORTAENSIS', maar 'NIENORTAE MSIS' waarbij 'MSIS' staat voor 'MENSIS' = 'maand'. 'KALEND' is inderdaad juist. Met dank aan het artikel De koperen grafkistjes van Midwolde: tekst en uitleg, in: Groninger kerken 12 (1995), p. 103-107, van H. Feenstra. Zie ook de opmerkingen bij pagina 262! pag. 174 (zie bij pag. 139): over JW Fridag - Mogelijk gaat het hier niet om JW maar om FH Fridag. pag. 177: over de Jonkersvaart - In 'Monumenten in Nederland. Groningen' van R. Stenvert e.a., 2010 (https://www.dbnl.org/tekst/sten009monu04_01/sten009monu04_01.pdf; bron: gelijknamige boek uit 1998) staat op p. 57 dat het Leekster Hoofddiep en de Wilpster Hoofdvaart 'rond 1820 met elkaar werden verbonden door de Jonkersvaart. Het boek 'De' Leek, de geschiedenis' van J. Bolling, G. hadders en S. Homan (2000) geeft op pp. 74-75 een wat genuanceerder beeld. 'De voorloper van de Jonkersvaart was de Jonkersgruppel, omstreeks 1765 gegraven tot de 'Scheid van Nuis en Niebert'. En: 'Uiteindelijk kwam er zelfs een verbinding tot stand met De Wilp, hoewel een dam tot 1871 een scheiding vormde tussen 'Groninger' en 'Fries' water in de Jonkersvaart. Die dam werd in 1871 pas doorgestoken. ook op pag. 177: over rijk - In Nederlandse spreekwoorden/spreuken en zegswijzen van K. ter Laan uit 1988 staat op p. 175 een toelichting op een uitdrukking die we tegenwoordig niet meer horen, maar die kennelijk in het verleden wel veelvuldig(?) is gebezigd. De informatie in het boek is na 1950 niet meer geactualiseerd...: 'Hij is van Kniephuizen = hij is gierig. Kniephuizen is een dorpje (WvS: er is alleen een borg) in Oost-Friesland. De uitdrukking is vooral in Groningen gangbaar, omdat een heer van Kniephuizen (Von Inn und Knyphausen) trouwde met de rijke erfdochter Anna van Ewsum op Nienoord bij Midwolde in 't Westerkwartier. Na zijn dood trouwde zij met zijn neef (WvS: achterneef). Beide Kniephuizens zijn in marmer vereeuwigd door Rombout Verhulst (WvS: alleen Carel Hieronymus, want Georg Wilhelms beeld is van Bartoholomeus Eggers) in de graftombe in de Midwolder kerk.' pag. 179: over koopbrieven - Er is ook 'transportbrief' 'waarbij Sibrandus Meijnardi en Renske van Wiarda e.l. verkoopen aan Georg Wilhelm Vrijheer van In- ende Knijphuisen etc. heer tot Nijenoort, en zijn gemalin Anna geboren van Ewsum eenige landen, veenen en gronden gronden als vermeld in de met de oorkonde getransfigeerde brieven. 1673 Febr. 25. Met zegel in rooden was van Lucas Clant, heer op Aickema, tot Grijpskerck, Uithuisen en de Uithuistermeeden etc. Joncker en de Hovelinck.' (Bron: https://www.archivesportaleurope.net/ead-display/-/ead/pl/aicode/NL-ZlHCO/type/fa/id/0281.2/unitid/0281.2+-+7.) pag. 181: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over verhuur van zitplaatsen in de kerken van Midwolde en Leek - 'De opbrengst van de zitplaatsen in de kerk van Midwolde kwam aan de kerk. In Leek was de kapel privébezit van de eigenaren van Nienoord en zij ook incasseerden de zitplaatsgelden. Ze moesten ook hier het onderhoud plegen.' Duidelijk! ook op pag. 181: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) - Onder de subkop Huisjesmelker schrijf ik: 'In Vredewold bezaten de Van Ewsums en later de Von Inn- und Kniphausens alle grond.' Dat klopt niet, geeft W. de Boer natuurlijk terecht aan. 'De families Van Ewsum /Van In en Kniphuizen bezaten lang niet alle grond in Vredewold, wel in Leek.' Ook allerlei andere families hadden delen van de streek in bezit. pag. 182: over 'Register of Tavel' - Er staat in de tekst 'nog in te vullen', maar dat klopt natuurlijk niet: de namen van de wisselende scheppers staan bovenaan vermeld en alle jaren tot 1911/1912 zijn al ingevuld. pag. 183: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over Vossema - 'Vossema' moet zijn 'Fossema'. Ja, dat klopt. In de inleiding van het archief 618 Coendersborg te Nuis, 1569 - 1913 van de Groninger Archieven staat: 'In 1699 verkoopt Etta Coenders de borg aan haar schoonzoon en dochter Oeno van Teyens, kapitein in het Staatse leger, en Hyma Auwema wonende te Beetsterzwaag. Ruim anderhalve eeuw is de borg in het bezit van de familie Van Teyens gebleven. Hoewel de borg dus slechts twintig jaar in het bezit van een lid van het geslacht Coenders is geweest heeft hj toch zijn naam daaraan ontleend. Ook de naam Fossema blijft echter nog lange tijd in gebruik, zo komt deze naam voor op de kaart van Beckeringh van 1781, en als Vossema op de topografische kaart van 1820-1824 van de provincie Groningen. Ludolph Coenders heeft waarschijnlijk het huis Fossema verbouwd of verfraaid, daar van toen af steeds over borg en tevoren slechts over behuizing gesproken wordt.' 'Fossema' is de juiste naam. Overigens, het verhaalvangroningen.nl beschrijft de controverse tussen de heer van Nienoord en Ludolf Coenders in het kort als volgt: 'Coenders wilde de bijbehorende venen ontginnen, maar hij kwam daardoor in conflict met de heer van Nienoord, Georg Wilhelm von Inn- und Knyphausen. Coenders liet de turf namelijk via Friesland afvoeren, terwijl de heer van Leek vond dat dat via zijn kanalen moest gebeuren. (...) Ludolf Coenders overleed in 1679 waardoor de drie heerden vererfden aan zijn zuster Etta Coenders, de weduwe van Iwo Auwema. Zo kwam het bezit weer in handen van de familie Fossema, die nu Auwema (of Auma) heette.' ook op pag. 183: over - Coenders - Bauwina Auwema was een dochter van Etta Coenders, zus van Ludolf Coenders. Bauwina klopte in 1670 voor financiële hulp aan bij Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen, toen zij door haar huwelijk met Willem Allard Clant ruzie met haar moeder had gekregen. Willem Allard had de nog jeugdige Bauwina geschaakt (terwijl tegelijkertijd Willems neef Lucas Bauwina's stiefnichtje Truda Clant had geschaakt), en hun huwelijk werd door Etta onrechtmatig verklaard. Jarenlang was er een juridisch steekspel gaande, waarbij Etta uiteindelijk het onderspit delfde. Het is niet vreemd dat Bauwina bij Georg Wilhelm aanklopte, omdat deze in die tijd de tegenstander was van haar oom Ludolf Coenders, in de strijd om het Bollemeer. Ludolf hielp zijn zuster Etta in haar juridische strijd tegen haar dochter en echtgenoot. Dit verhaal staat uitgebreid beschreven in Een Ontvoering in Stad en Lande in de Zeventiende Eeuw. van Nelly Tonckens uit 1962 (niet door mij gelezen), maar op pag. 73 e.v. in Auwema. Eigenerfden in Tolbert van Leo Martinus staat een vermoedelijk goede samenvatting. (Zie ook opmerking bij pag. 102.) pag. 185: over de ondertekening door Carel Ferdinand van de akte van de Vrede van Utrecht - Inderdaad ondertekende Carel Ferdinand die akte mede, in 1713, getuige de aanwezigheid van zijn lakzegel en de ondertekening met 'Graef van Kniphuisen' (zie foto's hieronder). ![]() ![]() Dit moet de ondertekening zijn van Carel Ferdinand von Inn- und Kniphausen op de akte van de Vrede van Utrecht. (Bron foto: wikipedia.) pag. 188: over Brantzius en de studiefinanciering - Voor details over de malversaties van Rudolf Wilhelm en predikant Brantzius, zie Een Ommelander jonker in de zeventiende eeuw, door M.G. de Boer (Tijdschrift voor Geschiedenis, 39e jaargang, 1924, p. 58; te vinden via historici.nl/retroboeken/tvg/#source=39&page=65&accessor=toc pag. 190: over predikant Albert Alberthoma - Zijn register met lidmaten stel hij niet op 6 oktober 1713 op, maar op 6 september ('7br') dat jaar. Alberthoma was met zijn predikantenwerk begonnen op 16 juli 1713. Op lidmatengroningen.nl staat achter Anna van Ewsum, haar zoon, diens vrouw en hun dochter Anna '(doot)', maar dat moet later toegevoegd zijn dan op 6 september 1713. Op de kopie van het originele handschrift in het archief staat dat '(doot)' er - terecht! - niet bij. Ook bij een aantal andere ledematen vind je op de website '(doot)' achter de naam erbij, terwijl dat evenmin zo is in het originele handschrift. pag. 192: over toegewezen - In het artikel De laatste levensjaren van ANNA VAN EWSUM, verschenen in het Nieuwsblad van het Noorden van 4 maart 1961, schrijft 'Niek Hisssema' al: 'Uiteindelijk werden de bepalingen in voor haar gunstige zin gewijzigd.' Anna's protest werd eenvoudig toegewezen, zoals in het boek staat. Meer details zijn hierover niet bekend. ('Niek Hisssema' is overigens vermoedelijk Niek Hissema, pseudoniem van G.N. Schutter uit Sappemeer; zie hiervoor p. 85 van Ernstige godsvrucht en gezond verstand: een selectie uit de dagboeken van Foeke Wigles Gorter (1756-1836), leraar van de doopsgezinden in Sappemeer, gevonden via https://books.google.nl. Het NvhN-krantenartikel ontving ik in juni 2016 van H. Brouwer.) pag. 194: over 10 gulden - Het betreft een 'pensioen' dat 'Voor Turff tot Brandinge' is bedoeld: '...souden het voornoemde pensioen trekken gedurende haar leeven lang', staat er in het codicil van 1706. Het gaat hier om achttien 'Franse Refugies', die Georg Wilhelm in 'twee Classien' verdeelt. In de tweede groep zit Belin, die dus onder de vluchtelingen valt. (Ik heb wel eens gedacht dat 'Belin' een slaaf zou kunnen zijn, maar dat ligt niet voor de hand.) pag. 195: over het protest van Anna - Strikt genomen moet mijn onderste bijschrift aangeven dat het om een deel van het protest gaat, want we zien niet het hele document afgebeeld. pag. 196: over GG - In de schelpengrot vind je twee spiegelmonogrammen 'GG' en acht met één 'G'. De twee met dubbele G zijn opmerkelijk genoeg verschillend. Meende ik aanvankelijk dat dit verschil - het ene dubbele spiegelmonogram is goed, het andere fout - hem zat in een foute bewerking tijdens de opknapbeurt van 2011-2012, inmiddels blijkt de fout al veel eerder te zijn gemaakt. Dat is te zien op foto's (gevonden via www.beeldbankgroningen.nl) uit 2009 en zelfs uit 1963. Toen was de fout er al. Het gaat erom dat in het dubbele spiegelmonogram aan de rechterzijde, gezien vanaf de deur, sommige lijntjes van de letters G niet doorlopen. Het is de zijmuur waar we donkere blaadjes op een lichte achtergrond zien. Aan de linkerzijde, met lichte blaadjes op een donkere achtergrond, zijn de lijnen wel compleet en kloppend. Zie de foto's hieronder. Begin jaren '60 zou er al eens een renovatie in de schelpengrot hebben plaatsgevonden. Misschien is de fout toen ontstaan. Ik zoek dit nog uit. ![]() ![]() Links het kloppende spiegelmonogram met 'GG', in het midden het foute. Op de door mij ingekleurde foto rechts zijn de twee gespiegelde 'G''s goed te zien. (Foto's: WvS) pag. 197: over geometrie, God of gnosis - Pathuis vermeldt het voorkomen van één 'G' niet in zijn Groninger gedenkwaardigheden, maar wél in een van zijn vele aantekeningen (zie ook Kan Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen een vrijmetselaar zijn geweest? ); hij verwijst erbij naar W. Bauer e.a.: Lexikon der Symbole, Wiesbaden, 1983, p. 43): 'De letter G (...) betekent Gnosis en Generalis, de twee heilige woorden uit de oude Kabbala. Betekent ook Grosse Architekt, van alle zijden bezien: een letter A'. (Deze letter tekent Pathuis als een winkelhaak met eronder een passer.) pag. 199: over de Confrerie van de Ridder St. Joris in 's Hage - 'Het betreft een voetboogschuttersgilde, volgens archieven.nl. Vindplaats: Haags Gemeentearchief, 0040-01, Confrerie van den ridder St. Joris. Geraadpleegd op 22 maart 2014, via https://www.archieven.nl/nl/zoeken?mivast=0&mizig=1&miadt=59&miaet=15&micode=0040-01&miview=ldt. 'Beschrijving: Inventaris van het archief van de Haagsche Broederschap van Sint Joris. Auteur: H.E. van Gelder en A.M.J. de Haan.' Een toelichting, uit 1916, op de broederschap is te vinden via https://www.archieven.nl/nl/zoeken?mivast=0&mizig=210&miadt=59&micode=0040-01&miview=inv2#inv3t1. Daar staat onder meer dit: 'De langzame vervorming van deze schietvereeniging in een societeit is hetgeen de archivalia der tweede afdeeling ons leeren. Omtrent verbouwingen van den Doelen, grandioze maaltijden en gewichtige discussies over kleinigheden valt er heel wat te vinden. Een punt moet ik daaruit nog naar voren te brengen. Het is de regeling der contributie. Daarin had men de gewoonte der middeneeuwen behouden. Toen was de bijdrage, die door of voor elk lid betaald moest worden: de doodschuld, een op een vast bedrag bepaalde som, geheven om de kerkelijke uitvaartplechtigheden van een lid der broederschap te kunnen bekostigen. Dit was volkomen rationeel. Maar ook in de 17de en 18de eeuwen bleef men de zoogenaamde dood schulden innen. Dat wil zeggen, men vorderde de bijdrage van elk lid - zijne contributie ineens zouden wij zeggen - op het oogenblik, dat het lid overleden was, zoodat de erfgenamen konden betalen voor de genoegens, die de erflater reeds voor lang had genoten. Het gevolg hiervan was een onbetaald blijven van tal van doodschulden vooral van de leden, die buiten Den Haag of zelfs buitenslands woonden, wat vrij vaak voorkwam sedert de deftigheid van de Broederschap, voor vreemde diplomaten en militairen het lidmaatschap begeerenswaard maakte.' pag. 201: over 27 oktober 1689 - De trouwdatum van Carel Ferdinand en Francoise wordt elders als '25 november 1689' gezien, zoals op genealogieonline.nl. Ik weet even niet meer waar ik mijn informatie vandaan heb. Dit moet ik nog eens nakijken. pag. 203: over landaankopen en -verkopen door Carel Ferdinand von Inn- Und Kniphausen - In het archief van de familie Dorhout Mees zijn nog twee aktes bekend met een transactie waarbij Carel Ferdinand is betrokken: een 'Akte van ruiling tussen C.F. graaf van In- en Kniphuisen en E.J. Lewe, heer van Aduard, waarbij de eerste overdraagt zijn negen ommegangen in veertig in de schepperij van Hoogkerk en een halve ommegang in zeventien in het redgerrecht van Hoogkerk, terwijl de tweede overdraagt dertig grazen land te Oldehove' uit 1717 (GA 678-138) en een 'Akte van overdracht door de secretaris Wichel aan Carel Ferdinand baron van In- en Kniphuisen van zijn aandeel in de schepperij van Hoogkerk' uit 1699 (GA 678-131). ook op pag. 203: over door brand verwoest - In het schoolmeesterrapport van G.D. Scholma (1828) over Midwolde lezen we: 'door eene onbekende oorzaak in brand geraakt en tot den grond toe in den asch gelegd'. pag. 204: over Elisabeth Beata - In Midwolde en Leek 296-297 Retroacta Burgerlijke stand staat bij het jaar 1696 de vermelding van de doop van Anna's kleindochter Elisabeth Beata, die dus dezelfde naam heeft als de eveneens jong overleden en anderhalf jaar eerder geboren kleindochter. Hieronder een door mij genomen foto van de vermelding van de doop van de jongste Elisabeth Beata, op 21 augustus 1696. ![]() ![]() Doopbewijs van Elisabeth Beata, van 21 augustus 1696. (Foto: WvS) ook op pag. 204: over niet erg aannemelijk en huwelijken van Charlotte Maurice en Josina Geertruid - Een argument voor mijn stelling dat Josina Geertruid zeer waarschijnlijk de jongste dochter was, is dat haar oudere zus Charlotte Maurice trouwde met Schelto Jan (geboren in 1694), die ook ouder is dan zijn broer Haro Caspar II (geboren in 1698) met wie Josina Geertruid in het huwelijk trad. en ook op pag. 204: over 4 april 1714 - De juiste overlijdensdatum van Francoise is natuurlijk 1 april 1714. pag. 205: over de scheiding - Een in Duitsland woonachtige Deense schrijver, N.P. Juel Larsen, vertelt mij in 2014 aan een boek over Anna Wilhelmina te werken. Daarin gebruikt hij bewaarde brieven waaruit blijkt dat de kleindochter van Anna van Ewsum een buitenechtelijke relatie had met een getrouwde man. pag. 206: over Willem Bentinck - In Hella Haasses boek Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter. Een ware geschiedenis staat op pag. 119 te lezen, uit een brief van Willem Bentinck: 'Dat idiote document gaat ons achtduizend gulden kosten.' Wat er uiteindelijk werkelijk is betaald, vind ik nergens vermeld in het boek, en evenmin in het vervolg 'De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck. Een geschiedverhaal'. Het kopen van de graventitel komt enkele keren aan de orde in de boeken. Er wordt in andere vindplaatsen ook wel een ander bedrag genoemd, namelijk 'zes duizend florijnen' (o.a. genealogie-online.nl). pag. 207-208: over defect - In noot 32 noem ik als bron alleen Cazemier (2010); het originele citaat met 'defect' erin is te vinden in Hella Haasses boek Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter. Een ware geschiedenis op pag. 21 (7e druk, Querido, Amsterdam, ISBN 9021467364). pag. 208: over Evert Frederik van Lintelo - Een foto van een portret van Evert/Everhard Frederik van Lintelo, geschilderd door Hermannus Collenius, is te vinden op p. 148 van het boek Hermannus Collenius 1650-1723 uit 1997, van F.J. Veldman. Rechts op het portret is er een slaaf/slavin naast Evert geschilderd. De hoofdpersoon oogt nog aardig jong op het portret, dat van rond 1700 zal zijn, mogelijk van rond zijn huwelijksdag in 1704. Overigens noemt H. Feenstra (1981) Van Lintelo op p. 184 'zijn pupil', dat wil zeggen van Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen. pag. 209: over Nienoord - Een leuk weetje: in Den Haag is er in het stadsdeel Escamp een Nienoordstraat; ook zijn hier onder andere de Fraeylemastraat, Ekensteinstraat, Middachtenweg, Hackfortstraat, Menkemastraat en Loevesteinlaan te vinden. pag. 210: over De Rijk - Over Jan de Rijk is meer informatie te vinden in Leven en werk van Jan de Rijk, beeldhouwer. Van Kock vaer tot beeldsnijder, in twee delen, van Freerk J. Veldman. Deze bijdrage is verschenen in Groninger Kerken (12), 1995, pp. 5-18 en 55-68. Voor deel 2 (met daarin de kerk van Midwolde), zie bijv. natuurcultuur.nl. pag. 211: over Hercules - Freerk J. Veldman zegt in zijn boek Hermannus Collenius 1650-1723 (1997) op p. 40 over de mythologische figuur Hercules, die veel voorkomt op schilderijen van Hermannus Collenius: 'Hercules, die de overheidsmacht verbeeldt'. Wellicht dat deze interpretatie ook op Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen en Anna van Ewsum van toepassing is. ook op pag. 211: over de vijfbladige kroon - Zie voor het aantal bladen (vijf of misschien drie) een opmerking in mijn artikel Veranderde Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen zijn familiewapen? pag. 214: over 386 'servietten' en 27 'Tafellakens' - Geerdink-van der Worp (1998), p. 60, vermeldt '1077 servetten !! en 130 tafellakens' in een vermoedelijk na 1800, na de dood van Anna Maria Graafland, opgestelde boedellijst. ook op pag. 214: over 1679 - A. Meijer stelt in het Nieuwsblad van het Noorden van 21 april 1913 in De graftombe van Midwolde. VI: '...een tweetal steenen met het opschrift "Renovatum 1678" nog aanwezig boven de hoofdingangen van de Nienoort"'. Mocht hij zich niet hebben vergist, dan is mogelijk de door Vos (1962 en 1975) en door mij geziene '9' bij de rechter ingang een '8'. Het lijkt me echter sterk. pag. 215: over de twee schouwen - De ene schouw bevindt zich in de Ridderzaal; de andere bevat een bloemstilleven, geschilderd door 'Egbert van Dieren', zo vermeldt bijvoorbeeld Monumenten in Nederland. Groningen van R. Stenvert e.a., 2010 (https://www.dbnl.org/tekst/sten009monu04_01/sten009monu04_01.pdf; bron: gelijknamige boek uit 1998) op p. 150. De schouw wordt ook genoemd in Borgen in Groningen. Nienoord, uit 1974, geschreven door H.B. (Herman) Vos, vroeger directeur van Museum Nienoord, onder redactie van Herma Kamphuis. Ook zie je hem in Hovinga (1997, 2007), p. 12 en in Eekhout (2007), p. 44. Een medewerker van Museum Nienoord liet mij op 4 februari 2014 weten dat de schouw in opslag ligt, op Nienoord. Het is nog niet duidelijk of deze terugkomt in de nieuwe museumopstelling in de borg. ook op pag. 215: over de 22 portretten - Hovinga (1997, 2007) heeft het op p. 13 in dit verband over 'tientallen portretten van Jan de Baen', maar zijn bron vermeldt hij niet. pag. 220: over de schelpengrot - 1. De schelpengrot zou vóór 1896 ietsje zijn vergroot 'aan de achterkant' en hij zou ook ooit een klein beetje zijn verplaatst, 'iets dat ik mij niet kan voorstellen', aldus een aantekening, met schetsstekening, te vinden in een archiefstuk op het gemeentehuis van Leek. 2. In een aantekening van Adolf Pathuis staat: 'Oorspronkelijk was de achterzijde gesloten. Op de plaats van het tegenwoordige raam bevond zich een nis overeenkomstig die aan de zijkanten, die versierd zijn met het door een gravenkroon gedekt veld beladen met het monogram.' ook op pag. 220: over vergelijkbare ruimtes - Er zijn in Nederland vier schelpengrotachtige locaties (zie foto's hieronder). Behalve Nienoord zijn er de volgende drie: (1) In Paleis Het Loo heeft de schelpengrot, die kort vóór 1700 werd aangelegd, wel iets weg van die op Nienoord, al is hij wat kleiner. Als bezoeker van Het Loo kun je de 'grot' helaas niet in zijn geheel zien. (2) Ook in Zutphen is het bezichtigen beperkt, want de kleine schelpenkoepel alhier, ook van kort vóór 1700, gelegen aan het ‘s-Gravenhof, is met een hek afgesloten voor publiek. (3) De schelpengalerij bij kasteel Rosendael vlakbij Arnhem is een ongeveer twintig meter breed kunstwerk met schelpen, koraal, gekleurd glas en andere stenen. Ook achter de honderd meter verderop gelegen 'bedriegertjes' (onverwachte fonteintjes) vind je hier een breed uitgevoerde schelpen- en stenenformatie. Beide zijn rond 1730 gemaakt en ontworpen door Daniël Marot. NB Er is in Wassenaar nog een 'hermitage' (kluizenaarsgrot), van eind 18e eeuw, op landgoed Backershagen. Deze plek wordt ook wel eens - ten onrechte - 'schelpengrot' genoemd. Toen ik er in november 2013 een bezoekje aan bracht, ontmoette ik een oudere man die aangaf dat het vroeger een ijskelder was geweest. Vervolgens liep ik een oudere dame tegen het lijf die mij wist te vertellen: "Ongeveer vijftig jaar geleden waren er, bij de overname door de gemeente, diverse Wassenaarders die tegeltjes en andere spullen gingen roven." ![]() Links de schelpengrot in Paleis het Loo; rechts de schelpenkoepel in Zutphen. (Foto's: WvS) Links de schelpengalerij bij kasteel Rosendael; rechts de hermitage op landgoed Backershagen. (Foto's: WvS) pag. 223: over de biljartkamer - De schelpengrot zou volgens Geerdink-van der Worp (1998), p. 87, in 1887 als biljartkamer zijn ingericht. pag. 224: over zeemeerminachtige figuren en acht vrouwfiguren - Vier van de acht figuren met een enkele gespiegelde 'G' (foto p. 223 van mijn boek) hebben borsten en geen vleugels, en bij de vier andere is dit andersom. Gaat het hier om vier mannen en vier vrouwen? Misschien verwijzen de acht figuren naar het mannelijke en het vrouwelijke. Links en rechts van de toegangsdeur hebben de twee figuren borsten, ertegenover - links en rechts naast het raam - hebben ze vleugels. De linkermuur - vanaf de deur gezien - heeft twee figuren met vleugels, maar ertegenover, aan de rechtermuur, hebben ze borsten. Van de twee figuren bovenaan op de linkermuur, beide gezeten op een vis (dolfijn?), heeft de linker geen en de rechter wél vleugels. Links lijkt het een aapachtig wezen, die op een soort toeter blaast, rechts is het meer een mens die eveneens een soort toeter bespeelt. Op de rechtermuur hebben beide figuren, die niet op vissen zitten, een meerminvin. De figuur links blaast op een hoornachtig instrument en de figuur rechts heeft een soort tamboerijn in de hand. Bovenaan links en rechts van de deur zien we een urn, en ertegenover, links en rechts van het raam, een vaas met bloemen. Op de muur links zien we op twee verticaal gerichte vlakken witte bladeren op een zwarte achtergrond, en op de rechtermuur zitten zwarte bladeren op een witte achtergrond. Mogelijke symboliek: alles bestaat uit man en vrouw, hemel en hel, land en zee, leven en dood, licht en donker. Het een is er niet zonder het ander. (Yin en Yang avant la lettre.) pag. 225: over het touwtje - Dat is in 2013 weer in ere hersteld, voor de morenkop aan de oostkant althans. Maar in 2014 heb ik het niet meer gezien. pag. 229: over de gezichten van Zeus, Actaeon en Apollo of Endymion - F.J. Veldman wijst in zijn boek Hermannus Collenius 1650-1723 terecht op: 'De modellen die voor de historiestukken van Collenius hebben geposeerd, komen vaak terug op zeer verschillende schilderijen.' (p. 25). Een goed voorbeeld is dat het gezicht van Acteon tamelijk veel lijkt op dat van Alexander in 'Alexander en Diogenes' (p. 90) en misschien ook op dat van Adonis in 'Venus en Adonis'. (p. 87). Dat maakt een afbeelding van Georg Wilhelm als Acteon niet erg waarschijnlijk. pag. 233: over de kerk in Midwolde - Over de kerk in Midwolde is meer informatie te vinden in onder andere De kerk van Midwolde, een boekje uit 2016 dat verkrijgbaar is de kerk zelf. ook op pag. 233: over de avondmaalstafel - Volgens de uitgave Kercke tot Midwolde ende Nije Oohrt. De geschiedenis van de kerk van Midwolde van Anton Mozes (2008), is de avondmaalstafel in Midwolde uit het jaar 1680. (Jan de Rijk was toen 19 jaar.) De bron voor deze informatie staat helaas niet vermeld. Het boekje De kerk van Midwolde van Hoffer, Mozes en Graansma (2016) vermeldt daarentegen op p. 40: 'uit het eerste kwart van de 18e eeuw'. pag. 234: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over Kniphausen - 'tot Kniphausen behoorden Accum, Sengwarden en Fedderwarden. Schortens niet.' Ja, dat klopt! pag. 239: over engeltje (putto) - Zie opmerking bij p. 241 en p. 254 hieronder. pag. 241: (met dank aan P. Hoffer) over - putto en cherubijntje - een putto is van oorsprong een wereldlijk georiënteerd kinderfiguur, terwijl een cherubijn een bovennatuurlijk wezen is, engelachtig; divers bronnen vermelden dat vanaf de baroktijd een putto ook wel - abusievelijk, maar toch - 'engeltje' wordt genoemd. Zie ook de opmerking bij p. 254, hieronder. pag. 243: over vanitassymbool - Helaas heb ik verzuimd om iets over de vanitassymboliek op de tombe, vooraan onderaan het grafmonument, op te nemen in het boek. Onder meer in Nienoord. Historie van een Groninger borg van Reinder Hovinga en in Kercke tot Midwolde ende Nij Oohrt van Anton Mozes (2008) is hierover het een en ander te vinden. Er zijn op de tombe onder meer de volgende marmeren kunstwerken te zien: twee zeisen, een Jacobsstaf (hoekmeter voor bijvoorbeeld op zee, voorloper van een sextant; zie foto hieronder), beenderen en - zo zegt Hovinga (1997, p. 30) - 'enkele bladen (wijsheid)'. Over de link tussen Jacobsstaf en vanitas zoek ik nog meer informatie. Hovinga zegt hierover (p. 30): '...een instrument dat door zeelieden gebruikt werd om de afstand te meten. De tijdspanne dus, die de overleden heer van het praalgraf op het aardse had.' ![]() Jacobsstaf (voorloper sextant) op de tombe in de kerk van Midwolde. (Foto: WvS, 2012) pag. 244: de letters A, B, C en D in de vier afbeeldingen van de handen corresponderen met de volgorde van de namen in het fotobijschrift. pag. 247: over het beeld van Georg Wilhelm - In de Winkler Prins' Geïllustreerde encyclopaedie, Volume 6, van Henri Zondervan, Elsevier, 1916, staat op pag. 647: 'In 1669 maakte Eggers het groote reliëf in den gevel der waag te Gouda en een beeldt in de kerk te Midwolde bij Groningen, dat Georg von In- und Knyphausen voorstelt.' Het zou kunnen, maar vermoedelijk verwart de auteur eenvoudig de ontstaansdatum van het standbeeld met die van het grafmonument. pag. 252: over de rouwborden - Uit een oude foto van het interieur van de kerk, uit "1903-1913" (beeldbankgroningen.nl), blijkt dat toentertijd in elk geval een aantal rouwborden op een andere plek hing dan tegenwoordig. Het bord van Willem von Inn- und Kniphausen had bijvoorbeeld een plek aan de muur rechts direct na de ingang, en op Anna's plek is het bord van Johan Carel Ferdinand te zien, overigens zonder de drie houten doodshoofden en beenderen die er nu bij de jonggestorvene op staan (en waarvan op een foto uit 1925 van beeldbankgroningen.nl blijkt dat er toen een ander stuk in het midden stond dan nu). Ook andere attributen zijn verplaatst of ontbreken momenteel. Zo toont een foto uit 1928 op beeldbankgroningen.nl drie sierstukken op het bord van Carel Hieronymus waarvan de twee buitenste tegenwoordig te vinden zijn op het rouwbord van Georg Wilhelm. En op het bord van Anna staan nu twee stukken die op een foto uit 1930 (beeldbankgroningen.nl) bij Carel Ferdinand zijn te zien. Volgens A. Pathuis was er in de zestiende eeuw nog een eerdere rouwbordvorm, namelijk 'klein en rond van vorm, doorsnede ca. 58 cm'. Zie p. 52 in: cultuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=531519. pag. 254: over putto's, ofwel engeltjes - Het is wat kortzichtig van me geweest om 'putto' hier als direct vervangbaar te zien door het woord 'engeltje'. Zie ook de opmerking bij p. 241. ook op pag. 254: over onderste deel van Anna's bord is verwijderd - De tien rouwborden hangen nu niet op dezelfde plek als vroeger. Misschien was het op een andere plek in de kerk nodig om de onderkant van Anna's rouwbord te verwijderen? Maar, zoals ik al aangeef, ook andere rouwborden hebben geen onderkant (meer?). Enfin, feit is dat je op de door Victor Timmer gepubliceerde tekening van J. Ensingh uit 1839 het rouwbord van Georg Wilhelm rechts in het koor bij het grafmonument ziet hangen, terwijl dat zich tegenwoordig links aan de muur in het schip bevindt. (Voor de tekening, zie: Enige historische notities over kerk en orgel te Midwolde, in 'Groninger Kerken' (1984, nr 3, pp. 53-59), online te vinden via cultuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=516252.) Op de foto op p. 56 in Timmers artikel zie je dat (lijkt me) het rouwbord van Johan Carel Ferdinand von Inn- und Kniphausen op de plek hangt waar je nu het rouwbord van Anna aantreft, links aan de muur in het schip, vlakbij de ingang. op pag. 255: over 'voorbeeld' - In het bestek staat (GA Feith 1709, nr 26; bron: De kerk van Midwolde, p. 28; verwijzing - zonder citaat - ook vermeld door F. Veldman in Leven en werk van Jan de Rijk, beeldhouwer, DEEL 2, p. 57, in: Groninger Kerken, 12 (1995): '...effen glic op de niwe preeckstoel in de kercke te Meden van de heer Rentsema besteet is'. pag. 257: over - vanitassymbolen - Een fraaie opsomming van alle symboliek op het vanitaspaneel is te vinden op p. 28 van het boekje De kerk van Midwolde (2016), verkrijgbaar in de kerk. Naast de in mijn boek genoemde symbolen vind je hier onder meer nog vermeld: boek, kapot muziekinstrument en 'struisvogelveren'. Terecht wijst het boekje wat betreft het medaillon erop dat dit een 'herinnering aan een overleden dierbare' is (waarbij de door mij genoemde interpretatie als verwijzing naar Hiram óók mogelijk is); verder geeft het boekje het niet door mij genoemde feit dat het manshoofd op het medaillon duidelijk lijkt te blazen (het leven, de laatste adem of een kaarsje uitblazen?). Het door mij vermelde gordijn en het masker (voor dit laatste, zie ook hoofdstuk 10) worden in het boekje niet genoemd. ook op pag. 257: over gerechtigheid - Behalve gerechtigheid (recht zal geschieden) gaat het bij 'Vrouwe Jusititia' natuurlijk ook om rechtvaardigheid. pag. 258: (opmerking W. de Boer, 13 juni 2013) over de Avondmaalsbeker - 'Het avondmaalsgerei behoorde aan de hervormde gemeente Midwolde en Leek met een eigen kerkgebouw in Midwolde.' In Leek werden de bekers volgens W. de Boer ook gebruikt 'in de kapel van Nienoord'. pag. 259-261: over Orgel - Gedetailleerde informatie over de geschiedenis van het orgel van de kerk is te vinden in Enige historische notities over kerk en orgel te Midwolde van Victor Timmer in het tijdschrift 'Groninger Kerken' (1984, nr 3, pp. 53-59), online te vinden via cultuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=516252). pag. 260: over Mozes met de tien geboden - Voor meer informatie over het tekstbord en de schildering van Mozes en de tien geboden, zie p. 41-42 van Protestantse tekstschilderingen in Groninger kerken (2000, nr 2) van R. Steensma, online te vinden via natuurcultuur.nl/download?type=document&docid=516241. pag. 261: over de kistjes en 'onuitgegeven werkje van G.D. Scholma te Leek 1828' - Meijer doelt op het schoolmeesterrapport van G.D. Scholma over Midwolde, uit 1828. Daarin staat: 'In de zuider kelder bevinden zich 8 koperen kistjes...' en 'Behalve deze 8 vindt men in den zuiderkelder nog 3 houten en een looden kist. In den noorder kelder zijn 4 houten en 3 koperen kisten, waaronder ééne van eene buitengewone grootte, van geel koper...' pag. 262: over het gekroonde familiewapen - In De koperen grafkistjes van Midwolde: tekst en uitleg, verschenen in: Groninger kerken 12 (1995), p. 103-107, geeft H. Feenstra aan dat op het rechter plaatje de wapenspreuk 'Dominus providebit' en het familiewapen van Georg Wilhelm zijn te zien. Dat blijkt ook duidelijk uit een foto bij het artikel. (Feenstra schrijft: 'Wapen en spreuk komen ook voor op de deksteen van de huidige toegang tot de grafkelder'. Maar er is dus een verschil.) ook op pag. 262: over de V - Het is me inmiddels - augustus 2016 - duidelijk geworden waarom de 'V' van '5' ontbreekt. De tekst bevat namelijk de Romeinse dagtelling. In vertaling staat er 'op de Nonae van de maand september' ('M(EN)SIS NONIS SEPTEMB(RIS'). In de Romeinse dagtelling was de 'nonae' de vijfde dag van de maand (maar de zevende dag in maart, mei, juli en oktober). De 'kalendae' is de eerste dag van elke maand, en de 'idus' is de dertiende van de maand (maar de vijftiende in maart, mei, juli en oktober). Er werd naar de kalendae, nonae of idus toe gerekend, waarbij de begin- en einddag meetelden. (Bron: o.a. oudheid.be/cultuur/geschiedenis/varia/kalender.html. Vandaar dat Feenstra uitkomt op 13 november 1635, want 'XIX KALEND(AS) DECEMB(RIS)' is dan de negentiende dag vóór de eerste december, en dat is 13 november (1 december en 13 november meegeteld). Het is wel vreemd dat de opsteller van de tekst van het plaatje gewoon had kunnen kiezen voor de 'idus' van november, want dat is 13 november. Blijft ook vreemd dat in het algemeen 23 december 1635 als geboortedatum van Georg Wilhelm bekend is. Dit punt heb ik nog niet opgelost. pag. 263: over Hima Margaretha Er is nóg een Hima von Inn- und Kniphausen, een zus van Wilhelm, grootvader van Rudolf Wilhelm en Carel Hieronymus. Zij leefde van 1547 tot 1578 en was getrouwd met Aylcko Onsta. Zou het om deze Hima gaan? Ik betwijfel het. Hidde Feenstra geeft 'na 1657' als geboortedatum voor Hima op pag. 105 van De koperen grafkistjes van Midwolde' (zie: cultuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=516383). Hij denkt dat het niet om een (jong overleden) dochter van Rudolf Wilhelm en Margaretha Beata kan gaan, maar ik sluit dat zeker niet uit. ook op pag. 263: over de pruik - Op vrijdag 8 april 2016 presenteerde Harry Brouwer zijn boekje Een grote hoop verrot holt en dog weijnig beenderen, uitgebracht door de Stichting Oude Groninger Kerken. Tijdens zijn verhaal toverde hij een pluk van de pruik van Georg Wilhelm en een nagel van diens doodskist tevoorschijn (zie foto's hieronder). Hoe hij daaraan kwam? "Die heeft tandarts Stienstra bewaard, toen hij in de periode 1985-1994 de grafkistjes van Midwolde restaureerde." Ik mocht het plukje eigenhandig aanraken. Enfin, na een haar (in 2000) en een pluk (in 2016) is nu eigenlijk de hele pruik eens aan de beurt om door mij aangeraakt te worden. Maar dat wordt lastig, want die ligt in de grafkelder. ![]() ![]() Een plukje van de pruik van Georg Wilhelm; rechts een nagel van zijn doodskist (Foto's: WvS, 2016). pag. 264: over de klok - De vroegere klok zou tussen 1642 en 1644 gemaakt zijn door W.J. de Vry (bron: De kerk van Midwolde, 2016, p. 42) en in 1645 nog niet zijn betaald door Nienoord. A. Meijer vertelt in de krant van 21 april 1913 in het Nieuwsblad van het Noorden (De graftombe te Midwolde. VI): 'In 1912 is de klok opnieuw door Gebr. van Bergen van Midwolde omgegoten, maar helaas! de helft verkleind.' Welnu, dat 'de helft' blijkt dus wel mee te vallen, want de doorsnede - zie boek - ging van 133 naar 112 cm. (Met dank aan H. Brouwer die me wees op de serie krantenartikelen van A. Meijer in 1913 in het Nieuwsblad en mij de originele exemplaren schonk. Ik moet nog even checken of ze exact dezelfde tekst bevatten als de bron Meijer (1887), maar ik vermoed van wel.) Meijer laat ons wat betreft het uurwerk weten: 'Het zich thans in den toren bevindende uurwerk, geschonken door Mej. de Wed. M. J. Weering, geb. Wiersma, is in 1912 vervaardigd door den stadsuurwerkmaker Veenhof te Groningen.' ook op pag. 264: over Mamejus - De meeste bronnen gebruiken 'Mamees' als naam. Waar ik de voornaam 'Mamejus' vandaan heb, weet ik niet meer. Evenmin kan ik terugvinden uit welke bron de plaatsnaam 'Boorhave' komt. pag. 265: over de klok uit 1949 - Op de klok staat, zoals in het boek is te lezen (en zie foto hieronder) 'IK WEK UIT SLAVERNIJ' en niet - zoals sommige uitgaven over de Midwolder kerk schrijven - 'Ik wek de slavernij'; het 'UIT' is ook veel logischer: een klok die mensen wekt, ofwel doet opwekken, uit slavernij, dus om te zorgen dat er een einde komt aan hun slavernij. ![]() Opschrift op de huidige klok van Midwolde, met duidelijk te lezen 'UIT SLAVERNIJ'. (Foto: WvS, 2012) ook op pag. 265: over de restauratie - Voor meer informatie over de restauratie van begin 1911-1913 - en ervoor en erna - zie onder meer de publicatie Enige historische notities over kerk en orgel te Midwolde van Victor Timmer in het tijdschrift 'Groninger Kerken' (1984, nr 3, pp. 53-59), online te vinden via cultuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=516252). Onder meer kreeg bij de restauratie het koor een nieuwe buitenmuur, waarbij aan de noordzijde twee steunberen niet terugkwamen en de muur aan de oostkant (weer?) met twee grote dichtgemetselde gothische ramen werd opgebouwd. pag. 267: (opmerking van W. de Boer, 13 juni 2013) over de grafsteen - 'Jan Harkes Meek in Tolbert was architekt, aannemer en ook molenbouwer in Tolbert en volgens de familie geen vrijmetselaar'. Dit zal kennelijk zo zijn, maar frappant zijn de vanuit de vrijmetselarij zeer bekende symbolen passer en winkelhaak, op de grafsteen te zien, hier toch zeker! ![]() ook op pag. 267: over de vrijmetselarij - In persoonlijke aantekeningen van A. Pathuis (1907-1996) vind je aanvullende 'bewijzen' dat Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen zich bezighield met de vrijmetselarij. Mede naar aanleiding van Pathuis' notities schreef ik het artikel Kan Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen een vrijmetselaar zijn geweest? (klik op de link). In dit artikel laat ik met name ook hedendaagse wetenschappers aan het woord, die sterk betwijfelen dat Georg Wilhelm een vrijmetselaar was. pag. 270: over Henric Piccardt vrijmetselaar - In mijn boek staat niet vermeld dat het wapen van Slochteren, bovenop het rouwbord van Henric Piccardt in de kerk van Slochteren, geflankeerd wordt door twee adelaars. Pathuis (1977, p. 626), in te zien via redmeralma.nl/slochteren.htm, zegt hierover: 'Adelaar, bij wapen Slochteren, embleem van toenmalige vrijmetselaar. Vergelijk: GDW, nrs. 3425, 4544, 5162'. Ik had dit kunnen meenemen in mijn pdf over Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen en de vrijmetselarij (zie bij pag. 267). In het boek 'Een tempel in turfgraversland' van B. Ronner (2e druk, 1996) - eerste uitgave verscheen in 1986 - staat vermeld dat Pathuis kennelijk voornemens was een publicatie uit te brengen met als titel 'Sporen van vroegere Vrijmetselarij in steden en dorpen tussem Eems en Lauwers'. Dat zal er vanwege zijn overlijden in 1996 niet meer van zijn gekomen. pag. 271: over symboliek van de vrijmetselarij - B. Ronner (voor bronbeschrijving, zie volgende opmerking!) wijst erop dat de afmetingen van de kerk in Harkstede overeenkomen met de maten van de tempel van Salomo: "...uit de bijbel 60 el = 30 meter lang, 20 el = 10 meter breed en 30 el = 15 meter hoog. De hoogte = de helft van de lengte" (pag. 87). Op pag. 88 geeft Ronner aan dat de afmetingen van de kerk "22 x 7 x 11 meter" zijn, te weten de verhouding van 60-20-15 op "iets kleinere schaal". pag. 272: over het leenbedrag van 70.000 caroli guldens - H. Nieborg van de historische Vereniging in Harkstede stelt dat misschien de kerk zelf in het geheel - of deels - niet door Henric Piccardt is betaald, maar door de dorpsbewoners. Alleen de 'Piccardtbeuk', de kerkzijde waar zijn werkkamer was, waar nu de herenbank staat en waar op de verdieping het orgel is geplaatst, zou dan door Piccardt zijn bekostigd; mij lijkt deze optie vreemd, want het bedrag van 70.000 gulden past goed bij een complete kerk en waarom zouden dan overal in de kerk aan de gewelven de familiewapens van Piccardt en zijn vrouw zijn te vinden? Dat zou je dan niet verwachten. ook op pag. 272: over de eigen kerk en een prent in de kerk in Harkstede - De - allegorische - prent met Hiram, passer en winkelhaak (zie foto hieronder) trof ik niet aan in de kerk, maar hij is gepubliceerd in Een tempel in turfgraversland: een rondwandeling om, in en onder het kerkgebouw van de Hervormde Gemeente Scharmer-Harkstede te Harkstede in Groningerland van B. Ronner (Scheemda, 1986), pag. 92. Ik heb de tweede druk van deze publicatie, uit 1996, ten tijde van de Historische dagen op landgoed Verhildersum in augustus 2016 kunnen kopen van de zoon van de auteur. In dit boekje staat de prent op pag. 91. Ronner vermeldt dat de afbeelding "vermoedelijk voor of in 1692" werd vervaardigd en afkomstig is "uit het bezit van Jhr. D. G. Hora Siccama". (Op internet is van het boek van Ronner alleen een soort voorloper, een veel kortere uitgave uit 1985, te zien, zónder de afbeelding (www.pknharkstede.nl/oudesite/De%20hoge%20kerk%20van%20Harkstede.pdf).) Berend Ronner (dominee, en geen vrijmetselaar) vertelt aan de hand van informatie van Adolf Pathuis (wél vrijmetselaar) over een aantal aanwijzingen voor de gedachte dat in de kerk van Harkstede allerlei symboliek van de vrijmetselarij verborgen zit. Pathuis is er niet meer aan toe gekomen om zijn notities om te bouwen tot een publicatie (zie ook hiervóór op deze webpagina, bij pag. 270). Wat de kerk zelf betreft, zegt Pathuis bijvoorbeeld: "Ook het inwendige der kerk, in lengte, breedte en hoogte, gebouwd volgens de maatverhoudingen van de Salomonische tempel, verraadt het gebruik voor maçonnieke bijeenkomsten" (citaat in Ronners boek, pag. 90). Enkele aanwijzingen op de prent zouden zijn: - een altaar in kubusvorm (Pathuis: "hier is sprake van een kubus"; kubieke steen = symbool binnen de vrijmetselarij) - de drie personen die zich vlakbij de entree van de kerk bevinden (Ronner: "Drie personen hebben in de loge tot taak bijeenkomsten met de na hen volgende leden te openen, te leiden en te sluiten") - Hiram (Ronner: "de bouwmeester van de tempel van Salomo, Hiram, met passer en winkelhaak") Opmerkelijk genoeg stelt Ronner (pag. 90): "Het aantal stoeptreden op de prent komt niet geheel overeen met de werkelijkheid: van bordes tot kerkdrempel geven zeven treden toegang tot het gebouw; zoals het behoort!" Welnu, met ook maar een héél klein beetje fantasie zijn het wel degelijk zeven treden op de prent. Bij de entree van de kerk kom je tussen twee zuilen door; deze verwijzen vermoedelijk naar de zuilen Boaz ('in hem is kracht') en Jachin/Joachin/Jakin ('hij maakt vast') van de tempel van koning Salomo. Deze zuilen 'B' en 'J' vind je ook in vrijmetselaarsloges. Het is opmerkelijk dat B. Ronner de zuilen van de kerk in Harkstede niet noemt in zijn boek. NB In de kerk van Slochteren, waar de rouwborden hangen van Henric Piccardt en echtgenote Anna Elisabeth Rengers, vind je ook twee zuilen - links en rechts van het gangpad. Ze ondersteunen het orgelbalkon. Via archive.is/UjJsF# is een artikel te vinden van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland, onder de titel De kerk van Harkstede: Salomonstempel, vrijmetselaarstempel of mausoleum?, waarin nader wordt ingegaan op de kerk en zijn (vrijmetselaars)symboliek. De website wijst erop dat pas vanaf 1717 de eerste vrijmetselaarsloge in Nederland ontstond en suggereert terecht: "Veel waarschijnlijker is dat Piccardt Hiram dus heeft laten afbeelden als enkel de bouwer van de Tempel van Salomon, en niet als ‘patroon’ van de vrijmetselaars." Ronner zelf zegt op pag. 89: "Dr. Fop I. Brouwer te Haren, die de Broederschap van binnen uit kent (ik niet) deed mij de volgende informatie toekomen: ,,Het lijkt mij niet waarschijnlijk , dat de kerk ooit als maçonnieke tempel gebruikt is.(...)" Zie ook Kan Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen een vrijmetselaar zijn geweest? ![]() Allegorie op de kerk in Harkstede; overgenomen uit het boek van B. Ronner, 2e druk (1996). pag. 275-276: over het portret van Anna - 'Bakelee' blijkt om 'Blakeslee', met een 'l' en een 's' erin, te gaan, zoals nu op de website van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) is te lezen (bron: https://rkd.nl/nl/explore/images/231816): (enkele spel- en spatiefouten door mij aangepast) 'private collection H.I.A. Raedt van Oldenbarnevelt, Den Haag - 1900 geveild in 1900 Blakeslee Galleries, New York City 1902 geveild in 1902 private collection Joseph Pulitzer en Kate Davis Pulitzer, New York City - 1929 geveild in 1929 private collection Julio Lobo, Havana (Cuba) Museo Nacional de Bellas Artes de La Habana, Havana (Cuba) , inv./cat.nr 90-3372 1956 - 'Muller (Amsterdam) 1900-11-06 - 1900-11-07, afb. black-and-white reproduction, lotnr. 1 Inbrenger H.I.A. Raedt van Oldenbarnevelt Naam koper: Goedhart, 1200 HFL, bedrag samen met pendant American Art Association (New York City) 1902-04-10 - 1902-04-11, afb. no picture, lotnr. 33 Inbrenger Blakeslee 550 USD geannoteerd exemplaar veilingcatalogus RKD, als Jan de Baen, Portret van een vrouw (pendant apart geveild onder nr. 70) American Art Association (New York City) 1929-01-10, afb. black-and-white reproduction, lotnr. 35 Inbrenger nalatenschap Joseph Pulitzer en echtgenote 2.520 USD handgeschreven lijst in exemplaar veilingcatalogus bij het RKD, als 'Jan de Baen, Portret van een vrouw' Opmerkelijk is de naam 'Goedhart'. Die was mij nog niet bekend. Theron J. Blakeslee was eigenaar(?) van de galleries; hij pleegde zelfmoord op 8 maart 1914. Er is nu nog een 'Blakeslee Galeries', maar op de website hiervan staat 'since 1979'. Wat betreft Blakeslee Galleries' en 'Joseph Pulitzer en Kate Davis Pulitzer': 'Pulitzer' zou Joseph Pulitzer (1847-1911) moeten zijn, opkoper en uitgever van de in zijn tijd beroemd geworden Amerikaanse krant World. Als eerbetoon aan deze Joseph stelde zijn zoon Joseph II (1885-1955) in 1917 de bekende Pulitzerprijs voor onder meer journalistiek werk in, die nog steeds jaarlijks wordt uitgereikt. Pulitzer sr overleed in 1911, maar zijn echtgenote Kate Davis pas in 1927. Het kan zijn dat Anna's portret is gekocht door Joseph sr en Kate, maar zeker is dat niet. Kleinzoon Joseph (1913-1993) is bekend van een enorme privékunstcollectie, waaraan hij zou zijn begonnen in 1936. Op www.pulitzer.org lezen we: 'Mr. Pulitzer's art collecting began simply enough in 1936 when as an undergraduate he bought Modigliani's "Elvira Resting at a Table." Three years later, at an auction in Lucerne, Switzerland, he bought "Bathers With a Turtle," by Matisse for $2,400, a piece that is now easily worth 10,000 times that amount.' Van zijn vader Joseph is mij niet bekend of hij kunst verzamelde. pag. 279: over portret (...) van een onbekende jonge vrouw uit 1669 - Op het portret is Suzanna Huygens (1637-1725), dochter van Constantijn, te zien; zij trouwde in 1660 met Philips Doublet. pag. 285-286: over Maria der Kinderen - Het lijkt er sterk op dat Jan de Baens echtgenote 'Maria de Kinderen' heet, dus met 'de' in plaats van 'der'. pag. 290: over kopieën van het Gödense schilderij van Anna - In de Philippsburg te Leer, waar de grafelijke familie Von der Schulenburg woont, is er ook nog een geschilderde kopie van het portret van Anna uit Gödens. Deze is gemaakt 'um 1900', zoals de borgheer aangeeft. Verder hangen hier nog kopieportretten van Haro Burchard II en zijn zus Juliana Catharina von Freytagh, en bevinden er zich portretten van onder meer Anton Franz en Marie Juliane von Wedel. De Philippsburg, een privéwoning, is niet voor publiek toegankelijk. Daarom was het voor mij een bijzondere eer om door de familie persoonlijk te zijn uitgenodigd om langs te komen. Op 14 augustus 2013 ben ik er op bezoek geweest. ![]() De Philippsburg in Leer. (Foto: WvS) pag. 295: over het boek De vrucht in 't moederlijk lichchaam - Kunsthistorica Wil Tiemes stelt in haar conceptartikel Opvallende onopvallendheid. Twee vrouwen die zowel opdrachtgever als model zijn op hun eigen praalgraf uit 2013 dat Anna van Ewsum een soort autoriteit op het gebied van verloskunde zal zijn geweest: '(...)Wanneer en hoe ze zich heeft ontplooid en eigen expertise heeft opgebouwd in een tamelijk nieuwe wetenschap, de verloskunde, is onduidelijk. Daarmee overstijgt zij het beeld van de deugdzame op haar dood wachtende weduwe. Ze is, integendeel, een belangrijke inspiratiebron geweest bij het op gang helpen van nieuw leven.' De volledige titel van het boek van dokter Vlijsius/Ulijsius luidt immers: De vrucht in ’t moederlijke lichaam, behelsende desselvs bootzeeringe, aanwas en geboorte, benevens de swarigheden, welke een bezwangerde vrouw voor, in en na de baringe konnen overkomen, met desselvs daar toe aangewesene hulp-middelen. Het lijkt er dus wel op dat Anna meer kennis van verloszaken had dan dat zij alleen 'iets met geneeskrachtige kruiden moet hebben gehad'. ook op pag. 295: over op zaterdag - Met dank aan Wieger de Boer: een bron voor dit verhaal is het boek Oudheden en gestichten van Groningen en Groningerland, mitsgaders van het Land van Drent, van H. van Rijn (Leiden, Christiaan Vermey, 1724). Dit boek bevat een 'Beschrijving van kerken, kloosters en godshuizen. Uit het Latijn vertaald en met aantekeningen opgehelderd'. Op p. 161 staat over Midwolde en Georg en Anna vermeld: 'Dit dorp is onderscheiden van een ander Midwolde in 't Olde-ambacht gelegen; het is van ouds een vermaard dorp geweest; en word van den schrijver / die 't vervolg op Menco gemaakt heeft / met lof vermeldt. De Graaf van Knyphuizen, die een slot te Nienoordt heeft staan / en de Hovetman van Frewolde is / is tegenwoordig Heer van dit Midwolde en van Leek: wiens huysvrouw aan de arme ingezetenen / die geen andere in- komsten hebben / alle zaterdagen eene aalmis uyt de oude inkomsten geeft.' Die 'oude inkomsten' zal duiden op de diaconiegelden die Anna voor de kerk beheerde. Menko (1213/4-1276) was opvolger van Emo, als abt van het klooster Bloemhof in Wittewierum. Wie zijn schrijvende opvolger is, is niet met zekerheid te zeggen. De kroniek van Bloemhof (Cronica Floridi Horti) is een kroniek - in het Latijn - uit de dertiende eeuw. (Zie: wittewierum.nl.) pag. 296: over bevallig - Anna ziet er - uiteraard - óók op het kopieportret in de Lütetsburg - en op dat van de Philippsburg - bevallig uit. pag. 297: over niets - Geerdink-van der Worp (1998) meldt op p. 28: 'De kerkboeken zijn in 1672 door de Munsterse troepen vernield of verbrand; dat schreef de predikant in de nieuwe doop- en huwelijksboeken. Daarom hebben we geen gegevens over de tijd voor 1672.' pag. 299: over Ermgard/Evert (zie onder '*'), Auke/Anske, Ardias Veilingius en Geert de Mepsche - Ermgard óf Evert(je) van Ewsum was getrouwd met Johan (van Heeckeren) van Rechteren; Auke/Anske heet bij historici.nl 'Auk'; zij ging haar oudste zuster Hisse achterna naar het klooster Marienthal bij Norden in Duitsland en is dus niet echt 'jong gestorven' (ik heb staan 'j.g.'): 'Auk stierf er vier jaar na haar intrede' (auteur K. Kuiken, zie historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/EwsumHisse; 'Ardias Veilingius' zal waarschijnlijk 'Abdias Ve(l)lingius' hebben geheten (hier zijn verschillende vindplaatsen van, niet alleen genealogie-online.nl). In het archief-Feith, nr. 2041-669 (Groninger Archieven), staat in plaats van 'Geert' de voornaam 'Gerardt' voor 'de Mepsche' als echtgenoot van 'Anna van Eussum', uiteraard een andere Anna dan van het boek. In het Stamboek van den Frieschen, vroegeren en lateren, adel, uit oude en echte Bescheiden en Aantekeningen, en met Bijvoeging van de wapens der onderscheiden geslachten, opgemaakt door Jr Mr M. de Haan Hettema en Mr M. van Halmael, Jr. Eerste Deel, Geslachtregisters (Meindersma, Leeuwarden, 1846) staan diverse namen anders gespeld dan in mijn boek. Ik heb veelal de spelling aangehouden van Kymmell en Hartgerink-Koomans. Overigens ontbreekt een aantal namen in dit Stamboek. Zie bijlage C, p. 165 en 166. pag. 302-303: over de stamboom van het geslacht Inn- und Kniphausen - archiefstuk 626-802 (en 725a, een minder mooi exemplaar), een handgeschreven stamboom van de familie uit de negentiende eeuw, geeft wat afwijkende personen en namen, onder meer nog een zus en een broer of zus van Alko; in GA-725a staat als sterfjaar van Carel Hieronymus '1662'. Ik hecht niet overdreven veel waarde aan deze stambomen. pag. 303: over Bourbouill, Hima Margaretha en Egbert Lewe - De naam 'Bourbouill' moet zijn 'Bourouill' (echtgenoot van Catharina Clara von Inn- und Kniphausen); 'Hima Margaretha?' is onderstreept, dus dat zou betekenen 'zelfde persoon', maar bedoeld is dat deze Hima dochter van Anna en Georg Wilhelm óf dochter van Rudolf Wilhelm en Margaretha Beata kan zijn geweest; echtgenoot 'Egbert Lewe' van Anna Habina Jacoba heeft waarschijnlijk 'Edzard Jacob Lewe' geheten. ook op pag. 303: over Haro Caspar - In feite kennen we zes Haro Caspars in plaats van vier, want zowel Haro Caspar II als Haro Caspar IV had een oudere jonggestorven broer met dezelfde naam (beiden door mij op deze pagina vermeld). Laatste wijziging doorgevoerd op 25 oktober 2020. © Wouter van Schie, 2013-2020 |