Home terug naar boek over
Anna van Ewsum

Aanvullingen op de tweede, herziene druk van het boek
Anna van Ewsum. Haar afkomst, haar leven, haar wereld


Net als de eerste druk is de tweede, herziene uitgave van het boek Anna van Ewsum. Haar afkomst, haar leven, haar wereld (in 2017) door de auteur met veel zorg geschreven en samengesteld. Toch is er een aantal verbeteringen te melden; daarnaast gebruik ik deze pagina vooral ook voor interessante aanvullingen. Dat zijn zowel min of meer noodzakelijke opmerkingen als gewoon allerlei wetenswaardige zaken waarvoor ik in het boek helaas geen ruimte had.

Het onderzoek naar Anna van Ewsum en alles en iedereen om haar heen houdt waarschijnlijk nooit op, wat ik helemaal niet erg vind. Integendeel, ik wil de lezers graag op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen.

Met dank aan degenen die al hebben gereageerd op het boek - en dank voor de vele complimenten! - vindt u hieronder een opsomming van aanvullingen en verbeteringen. Op de andere aanvullingenpagina, voor de eerste druk, vindt u nog een aantal zaken nader toegelicht die niet - of niet volledig - in de tweede druk zijn terechtgekomen.

Heeft u zelf nog een tip, meld deze dan s.v.p. bij de auteur (zie onder Contact). Bij voorbaat dank!

NB. Er zitten ook nog enkele kleine tikfoutjes in het boek, die ik per ongeluk over het hoofd heb gezien. Deze staan hieronder niet vermeld.

LET OP: Niets van deze website mag worden overgenomen zonder toestemming van Makoenders/Wouter van Schie!



p. 7: over de lepel - Geert Jan Oosterhuis schonk op 1 oktober 2017 de zilveren lepel, die hij van zijn grootvader Geert Oosterhuis had gekregen, aan Museum Nienoord. Bovenop de lepel staan de initialen 'g o' (van 'Geert Oosterhuis'), gevormd door een reeks puntjes. Geert Oosterhuis was gemeentesecretaris in Leek en van 1919 tot 1937 burgemeester van Marum.

De initialen 'g' en 'o', van 'Geert Oosterhuis' '3 W' staat vermoedelijk voor het jaar 1675/76, maar wie zilversmid 'CM' was, weet ik niet. Wapen Ewsum-Nienoord, zo te zien zonder het sterretje achter de kop van de adelaar

Fragment van de zilveren lepel uit de tijd van Anna van Ewsum, met de initialen 'g' en 'o' erop (l); Jaarteken '3W', vermoedelijk voor 1675/76, en meesterteken 'CM' (m); wapen Ewsum-Nienoord, maar zonder sterretje achter de kop van de adelaar (r).

ook op p. 7: over het boekje De vrucht in t moederlijke... - Het boekje van 'Egbertus Vlysius' is inmiddels op internet te vinden, op books.google.nl. Op 3 januari 2018 trof ik het aan. Klik hier.

Begin van het boekje van dokter VlijsiusBegin van het boekje van dokter Vlijsius (books.google.nl)

Begin van het boekje van dokter Vlijsius, met de 'Opdragt' aan Anna van Ewsum.

en verder op p. 7: over de trekschuit - Niets weten we over het vervoer van Anna en haar echtgenoten. We nemen aan dat Anna met haar man Georg Wilhelm wel eens naar Den Haag is gereisd, omdat Jan de Baen hen in - of kort na - 1665 heeft geportretteerd en hij een Haagse schilder was. Ook lijkt het logisch dat zij wel eens in Ostfriesland is geweest bij familie van haar beide echtgenoten. In Bolling e.a. (2000) staat op p. 111: "De heren Van Ewsum zullen, in het begin van de 16e eeuw, ongetwijfeld voor een uitstapje van Nienoord naar de stad Groningen van de koets gebruik hebben gemaakt".
Ik twijfel hier toch aan. Sowieso had nog vrijwel niemand een 'koets', en dat woord lijkt in ons land jonger te zijn dan begin 16e eeuw. In 1536 zou 'coetse' voor het eerst zijn voorgekomen in het Nederlands taalgebied, voor 'rijtuig'. Het woord 'koets' zou van de Hongaarse plaats Kocs afkomstig zijn, waarbij het gaat om het begrip 'kocsi'. "Sinds 1489 verzorgde de adellijke familie Von Thurn und Taxis in opdracht van de keizer Maximiliaan I een netwerk van koeriersdiensten dat een groot deel van Europa bestreek" (wikipedia.nl). Ik neem graag aan dat Midwolde daar nog niet bij hoorde, maar... ...koetsen bestonden dus al wél. Toch ga ik ervan uit dat de Van Ewsums er nog geen hadden.
Overigens, de trekschuit, uitgevonden in Vlaanderen in 1618, kwam pas in de decennia daarna in opkomst in Holland en ook elders in ons land, eerst getrokken door mensen, maar later ook door paarden. Reizen per trekschuit was veel goedkoper dan per diligence.
In het in 1689 uitgekomen Reis-Boeck door de Vereenigde Nederlandsche Provincien... met in de ondertitel "(...) een aanwyzing van de Schuit- en Wagen-vaarten" van Jan ten Hoorn, vinden we iets over vervoerzaken in Nederland. Ik kwam dit werk op het spoor via Het dagelijks leven in de Gouden Eeuw, deel I, een (vertaald) pocketboek van de Fransman Paul Zumthor, uit 1962, pp. 34-35. In dat laatstgenoemde werk lees ik ook op p. 31 dat men halverwege de 17e eeuw al in staat was zo'n tachtig tot honderd kilometer per dag te reizen over land, met de diligence.
Er is een beschrijving van een reis vanuit Groningen naar Amsterdam: "Om drie uur 's morgens vertrok een rijtuig uit Groningen; om elf uur stopte het te Beilen; 's avonds bereikte het Kampen, waar een nachtverbinding de reizigers voor Amersfoort meenam; daar had men twee verbindingen naar Utrecht en naar Amsterdam. Van Groningen naar Amsterdam duurt een reis zodoende tweeënveertig uur. De prijzen waren erg hoog, en voor de drie banken van de diligence werden naar gelang hun comfort, verschillende tarieven berekend" (p. 32).
In het Reis-Boeck staat op p. 276: "Van Groeningen na Uldrum, en wederom. 't Geheele jaar door 's namiddags ten 1 uur; en van daar na Groeningen voormiddags ten 11 uuren." Ook andere bestemmingen worden hier genoemd, maar Midwolde, De Leeck of een andere locatie in het Westerkwartier komen er niet in voor.
(Zie ook opmerking bij 'koets', hieronder, bij p. 114.)

ook nog op p. 7: over Anna van Ewsum - Een grappig weetje: in 1976 stond op 2 december een stukje in het Nieuwsblad van het Noorden waarin gewag wordt gemaakt van een Lakenvelder koe die "Anna van Ewsum" werd genoemd. Zie de foto.

Het artikel over 'Anna van Ewsum' in het Nieuwsblad van het Noorden

Het artikel over 'Anna van Ewsum' in het Nieuwsblad van het Noorden van 2 december 1976.

en ook nog op p. 7: over We weten het niet - In de boekjes van Els Geerdink-van der Worp uit 1995, 1996 en 1998 én het boekje uit 1999 dat zij samen met Erik van Hoogen en Jan Jacob Boer schreef, lees je allerlei zaken over het leven in vroeger tijden in Leek. Ook staan er diverse details in, onder meer over wie in welk huis woonde. Maar over hoe Anna en haar familie zelf leefden, vind je niets, want daarover is weinig bekend. Via de inventarislijsten van 1645 en van diverse keren daarna krijg je echter wel een goed beeld van welke spullen er allemaal op Nienoord waren en in de stadse huizen van de familie.

verder ook nog op p. 7: over Midwolde - Vleer (1981), pp. 112-113, beschrijft de naamgeving van onder andere Midwolde: "Omstreeks het jaar 1000 staat de naam "Fredewalda" opgetekend in het goederenregister van de Abdij Werden aan de Ruhr in Duitsland. (...) De plaatsnaam "Fredewalda" voor Tolbert verklaart tevens de namen Midwolde en Oostwold. Oostwold lag ten oosten van Fredewalda en Midwolde werd later gebouwd tussen Fredewalda en Oostwold in. Pas in een later stadium is de hele streek Vredewold genoemd en werd het oude Fredewalda verdeeld in 't Oldeberth en Nijeberth." 'Oldeberth' is Tolbert en 'Nijeberth' is Niebert.

en dan ook nog op p. 7: over familietak - Ineens vind ik op internet (op 6 februari 2020) een genealogisch overzicht (zie foto hieronder) van de niet altijd even goed betrouwbare website genealogieonline.nl, waaruit zou blijken dat Anna via haar overgrootvader Heinrich von Willich afstamt van Wolfgang van Amstel, oudvader van de bekende Gijsbrecht IV van Amstel uit het toneelstuk van Vondel. Ik zal hier eens in duiken.



Anna als nakomeling ("achter(x15)kleindochter") van Wolfgang van Amstel.

p. 8: over Anna van Ewsum, gebeeldhouwd door Rombout Verhulst - In 2018 heeft kunstenares Angelien Coco Martin uit Roden een replica-borstbeeld van klei gemaakt van Anna, gebaseerd op het bovenste deel van het beeld in de kerk van Midwolde. In oktober 2018 is het tentoongesteld geweest op de borg Nienoord. Meer info is te lezen op de website angeliencocomartin.nl.

p. 11: over sterfdatum - Op 6 september 1713 was Anna in elk geval nog in leven, volgens een notitie in het lidmatenboek van de kerk.

ook op p. 11: over steenhuis - Een steenhuis "was bedoeld voor berging van tarwe en dergelijke en in tijden van onrust en oorlog trok men zich veilig terug op de eerste verdieping. Soms waren ze ook geschikt voor bewoning", aldus een mooie, korte beschrijving op p. 11 van Barok in Groningen, 1650-1750, door F. Veldman, uit 2022. Veel steenhuizen groeiden uit tot borg, maar dat geldt niet voor Nienoord, want dat was vanaf dag 1 een echte borg.

é p. 12: over portret van Margaretha Beata - J. Töpfer wijst me er - terecht, ik herken deze twijfel; dat vermeld ik ook in het boek - op dat de haardracht (en de kleding, naar zijn mening) van Anna's moeder op haar portret van latere datum moet zijn dan uiterlijk 1665. Hij plaatst het rond 1700.

p. 13: over mennonieten Geerdink-van der Worp e.a. (1999, p. 52) hebben de volgende interessante gedachte: "Ik denk dat er verschillende Mennonieten met Margaretha (moeder van Anna, WvS) zijn meegegaan naar haar nieuwe woonplaats, de borg Nienoord." Dezelfde gedachte staat in Geerdink-van der Worp, 1996, p. 12.

p. 14: over Von Wedel - Wieger de Boer meldt: "Vlakbij slot Gödens ligt het dorpje Dykhausen. In de gerestaureerde kerk zijn er nog graven van de familie Von Wedel.

p. 15 en 16: over 'Neeve'/'neeve' - In het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel VI, kol. 430 wordt een op 30 oktober 1621 geboren Johan van der Does besproken, zoon van Dirk van der Does en Geertruyd van Reede. Hij overleed in 1704. Hij is dus een volle neef van Dirk, de zoon van Steven van der Does en diens echtgenote Anna van Ewsum. Het zal dus om deze Dirk en Johan gaan, lijkt me.

ook op p. 15: over Gele van Ewsum en Aepke Onsta - Van hen is in de collectie van het Groninger Museum de grafsteen bewaard, die volgens K. ter Laan, Groningen voor een eeuw. Uit Groningens verleden geschreven voor het heden, 1949, pp. 45-50, ruim drie bij bijna twee meter was. De steen, indertijd vervaardigd door een Friese zerkhouwer, is ruim drie eeuwen later, volgens Ter Laan in 1894, overgebracht naar het museum. In het boek staat een tekening van de grafzerk afgebeeld op p. 47 (zie foto).
Aepko Onsta ligt in harnas, Gela in "een vrij eenvoudige lange jurk met een kanten muts, zoals die in die tijd voor dames van de gegoede stand gebruikelijk was" (R. Alma, Grafzerken in Groningen, 2005, vol. 22, nr. 4, pp. 105-120). Tussen hen in ligt of staat een skelet, de dood verbeeldend, met links (in de rechterhand) de zeis en rechts (in de linkerhand) de zandloper. Onderaan zie je ridderhandschoenen en een zwaard. In Kroesen en Steensma (2008) is een foto te zien van de bovenste helft, op p. 148.

De afbeelding in Ter Laan, 1949

De afbeelding in Ter Laan, 1949, p. 47.

p. 16: over weinig meer bekend - Het zal zo zijn dat vader Willem de rang had van overste (luitenant-kolonel) in het leger, want in Breemhaar, een centrum in de wereld (1999) schrijft Alida de Vries op p. 84: "...is er nog een notitie waarin aan overste Willem van Ewsum, zoon van Casper van Ewsum, werd toegestaan enige soldaten op de borg Nienoord voor huisdiensten te gebruiken." Ik heb dit archiefstuk nog niet bekeken.

p. 19: over uitgestorven - In Formsma e.a. (1987) staat op p. 58: "Met haar (Anna Maria Elisabeth Jacoba, dus ook een Anna, WvS) stierf het geslacht Van Ewsum in 1810 te Vorden uit."

ook p. 19: over een kist - De kist is tegenwoordig te vinden bij de Groninger Archieven.

De kist waarin vele documenten van de familie Van Ewsum driehonderd jaar lang verborgen lagen. (Foto: P. Wolters)

De kist met de documenten van Van Ewsum. (Foto: P. Wolters)

p. 21: over 1254 - In 1841 verwijst Christianus Petrus Eliza Robid van der Aa in zijn boek Liauckama-State op een aantekeningenpagina ook naar de bron Wiarda: "In het tegenwoordige Oostfriesland vindt men of vond men althans voorheen eene plaats Eusum Ewsum of Evesum genaamd van welke men reeds in het jaar 1254 gewag gemaakt vindt. Men zie T.D. WIARDA, Ostfriesische Geschichte, Th I, s 214. Aldaar zullen denkelijk de VAN EWSUMS Heerschappen of Hoofdelingen geweest zijn. In het laatst der 14de of wel in het begin der 15de eeuw was Menneke v Ewsum de eenige afstammeling van dat geslacht." Het blijft onduidelijk of er inderdaad zo'n plaats heeft bestaan.

ook op p. 21: over donjon - In feite is een donjon een versterkte woontoren, maar natuurlijk kon je vandaaruit je bezit goed verdedigen.

p. 23: over J. Ensing - Het gaat hier om Jan Ensing, met of zonder 'h' achteraan erbij. In Timmer (1984) staat de naam op p. 53 met 'h' geschreven, maar in Groninger Kerken van oktober 2017, p. 127, waar de voornaam 'Jan' erbij wordt vermeld, zonder 'h'. Op p. 202 van mijn boek heeft de achternaam een 'h'.

p. 24: over Allert Tamminga en Gisele - In Formsma e.a. (1987, p. 176) komen de namen 'Jarig' en 'Jesele' voor. De auteurs geven aan niet te weten of Hiddo Tamminga van deze 'Jarig' afstamt. R. Alma doet al langere tijd onderzoek "naar de ontwikkeling en het gebruik van persoonsnamen in de drie noordelijke provincies van Nederland" (www.naamkunde.net).

p. 25: over Ewe III, goedmakertje en Bauwe - Op de - niet geheel betrouwbare - website genealogieonline.nl staat een "Ewo Erickes Van Jemgum, 1380-1458" vermeld, die trouwde met "Bawe", dochter van Focko Ukena en "Theda von Rheide". Het huwelijk zou al in 1410 hebben plaatsgevonden, maar dan is 'goedmakertje' vreemd, omdat Hiddo pas rond 1430 is gestorven.

ook op p. 25: over Sint-Hippolytuskerk in Middelstum - In een artikel over de kerk in het blad van de Stichting Oude Groninger Kerken van juli 2014 (pp. 85-92) laat R. Alma zien dat de kerk niet in 1445 door Onno van Ewsum gebouwd kan zijn. Een datum van na 1458 ligt meer voor de hand. Ook zou het vooral om een herbouw of uitbreiding gaan, namelijk van "het zuiderdwarspand" (p. 90), betaald door Onno en zijn vrouw Gela. Hun zoon Wigbolt sr. zou aan het al door de kerk zelf betaalde noorderdwarspand hebben bijgedragen, zowel financieel als met zijn "inzet". (W. de Boer wees me begin november 2022 op het artikel van R. Alma, dat ik overigens wel kende en ook al eens had gelezen.)

p. 26: over Norden - Hisse van Ewsum, dochter van Onno en Gela (en dus een zus van Wigbolt sr), was priores van het klooster Mariendaal in Norden. Wigbolt en Beetke werden door Hisse gepolst of het niet iets was voor hun dochter Anna om naar Norden te komen (en dan Hisse te zijner tijd op te volgen aldaar). Maar dat gebeurde niet. (Bron: Nieuwsblad van het Noorden, 9 december 1933.) Anna trouwde met Fokko Ripperda en werd moeder van Wigbolt Ripperda, held van Haarlem in de Tachtigjarige Oorlog.
Een interessante aanvulling hierop is wat in Hartgerink-Koomans staat, op p. 92, over een andere Anna, dochter van Ewe (ook een zus van Wigbolt sr) en haar echtgenoot Hendrik Camphuijsen: die "Anna werd naar 't klooster te Norden gezonden, waar haar tante Hisse voor haar opvoeding zou zorgen. Deze beleefde niet veel plezier aan haar pleegkind. Ook toen Anna ouder werd, nam zij den sluier niet aan, maar liep herhaaldelijk uit het klooster weg onder het voorwendsel van Lutherse gevoelens en werd dan door haar familie, die daaraan geen geloof hechtte weer teruggezonden."

p. 27: over Ewsumhuis - tot 1585 was het brede pand in de Oude Boteringestraat in bezit van de familie Van Ewsum (laatste bewoner was Christoffel, broer van Wigbolt jr), dus je mag dit gebouw 'Ewsumhuis' noemen. Maar op p. 114 en p. 169 noem ik ook de niet meer bestaande woning van de familie aan de Oude Kijk in 't Jatstraat "Ewsumhuis", in navolging van De Haan (2005).

p. 28: over in den Ham - Door N. Werkman ben ik terecht erop gewezen dat "den Ham" gaat om een voormalige borg bij Loppersum en niet om Den Ham bij Aduard. Zie hiervoor ook Formsma e.a. (1987, pp. 222-224), die aangeven dat de borg bij Loppersum mogelijk de borg "Duirsum (in den Ham)" is.

p. 29: over wapen van Aeylkema en van Rasquert - In de Petrus en Pauluskerk in Loppersum is op een gewelfsluiting "een tweekoppige adelaar (Aylkuma) op een wit veld te onderscheiden", zoals te lezen staat op p. 26 van het boekje Van tufsteen tot spitsboog. De geschiedenis in woord en beeld van de Petrus en Pauluskerk te Loppersum, van B. Huizing (tweede druk, 2015). Inderdaad is dit wapen goed te zien in de kerk (zie foto hieronder), evenals het familiewapen van In den Ham (zie aanvulling hierna). Pathuis (1977) zegt op p. 120 wat betreft het wapen: "Wapen, geschilderd, blijkens foto: Op een licht veld een donkere adelaar, zal zijn geweest: in goud een rode adelaar [Aylkema to Rasquert]. Bij restauratie 1942/1944 om onbekende redenen gewijzigd tot: In wit een dubbele lichtgele adelaar. N.B. Afgebeeld: OGK, voor de restauratie blz. 128, na de restauratie blz. 124, 129 en 131." (OGK = Verzamelband 1, 1969-1974. Met afbeeldingen van de Stichting Oude Groninger Kerken.
Pathuis beschrijft op p. 919 het wapen van Ten Ham, dus met een 'T', als "Een dubbele adelaar, vergezeld tussen de koppen van een hart." Ziehier een mogelijke verwarring bij de restauratie, dus met 'Ten Ham', maar goed, het hartje - dat volgens de website cbgfamiliewapens.nl rood zou moeten zijn - ontbreekt in Loppersum. Helaas geeft Pathuis voor Ten Ham geen nadere kleuraanduidingen. Cbgfamiliewapens.nl laat voor Ten Ham een zwarte dubbelkoppige adelaar op goud zien, met een rood hartje tussen de koppen. Dus die kleurstelling is wel afwijkend. Ik vind een mogelijke verwarring met Ten Ham niet logisch, hoor, maar het blijft apart, dit wapen.

Dit kan een familiewapen zijn van Azege Aeylkema, de vader van Beetke van Rasquert, in de kerk van Loppersum. (Foto: WvS)

Dit kan een familiewapen zijn van Azege Aeylkema/Aeylkuma, de vader van Beetke van Rasquert, in de Petrus en Pauluskerk van Loppersum.

ook op p. 29: over In den Ham - Op het portret van Beetke van Rasquert zien we het wapen van In den Ham op veld II. Het wapen in de kerk van Loppersum dat van Bywe in den Ham zou zijn, op een gewelfsluiting, heeft er inderdaad veel van weg, maar de kleuren van de linkerkant zijn anders; er is hier geen vorm te herkennen, maar het lijkt iets roods op goud. Het zou een zwarte halve adelaar op goud moeten zijn. Het rechterdeel van het wapen bevat witte cirkels, die rozen kunnen zijn, met een geel rondje in het midden, op een rode achtergrond (foto links hieronder). Het boekje van B. Huizing (zie vorige opmerking) bevat de tekst: "een wapen met links een halve witte adelaar op een lichtgeel veld en rechts drie witte rozen onder elkaar op een veld van rood", maar de bijgaande foto in het boekje zelf verraadt voor het linkerdeel toch echt iets roods op een veld van goud, hoewel de witte kleur inmiddels niet meer zo wit zou kunnen zijn en naar rood kan neigen. Op 29 april 2018 maakte ik er een foto van, zie foto linksonder.
Pathuis (1977) noemt op p. 120 het wapen en schrijft: "Gedeeld: I in lichtgeel een halve witte adelaar, uitgaand van de deellijn; II in wit drie ongekleurde rozen onder elkaar [In den Ham]. N.B. Afgebeeld: Groningen. Cultureel maandblad, 1969, blz. 102. Ook in: OGK, blz. 125, 134, 135, 138, 139.". Op p. 919 noemt Pathuis helaas geen nadere kleuren voor dit wapen. Het "lichtgeel" zal, vermoed ik, oorspronkelijk goud zijn geweest.
Hoog in de kerk van Loppersum zijn nog twee andere familiewapens te vinden die sterk vergelijkbaar zijn én lijken op het wapen op de linkerfoto. B. Huizing bespreekt de andere twee niet. Kan hier niet eenvoudig sprake zijn van drie keer hetzelfde wapen? In dat geval is er waarschijnlijk iets niet helemaal goedgegaan bij restauratiewerkzaamheden.

Dit kan een familiewapen zijn van Bywe in de Ham, in de kerk van Loppersum. (Foto: WvS) Dit kan een familiewapen zijn van Bywe in de Ham, in de kerk van Loppersum. (Foto: WvS) Dit kan een familiewapen zijn van Bywe in de Ham, in de kerk van Loppersum. (Foto: WvS)

Het wapen links zou het familiewapen zijn van Bywe in den Ham, in de kerk van Loppersum, op een gewelfsluiting. Bywe is de moeder van Beetke van Rasquert. Mogelijk gaat het bij de andere twee wapens om hetzelfde wapen?

p. 30: over Karel - Hertog Karel van Gelre = Karel van Egmond (1467-1538) had alleen bastaardkinderen, onder wie Karel 'de Oude', 1508(?)-1568, bij Anna van Roderlo (overleden in 1539).

ook op p. 30: over erfgrietmanschap - In Geerdink-van der Worp, Van Hoogen en Boer (1999) staat op p. 1: "Op Hemelvaartsdag 1530 werd de Grietenij van Vredewold overgedragen aan jonker Onno van Ewsum. Er volgde een brief van Karel, Hertog van Gelre, op 17 april 1531 waarin hij aan zijn bastaardzoon Karel, stadhouder van Groningen en Ommelanden, het bevel gaf te zorgen dat het Grietmanschap geheel en al naar het geslacht van Ewsum in Midwolde zou gaan, want Onno van Ewsum woonde op het Mensinge in Roden. De pastoors (van Midwolde, WvS) getuigden daarna dat de Grietenij van Vredewold nu opgedragen was aan Beetke van Rasquert, weduwe van Wigbolt van Ewsum. Toen dit alles geregeld was op Driekoningen (6 januari 1532) werd Onno van Ewsum door Karel, Hertog van Gelre, met het Mensinge-goed in Roden beleend."

en ook op p. 30: over Mensinge - Na Onno's dood in 1489 ging Mensinge naar zijn oudste zoon Hidde, die vijf jaar later overleed. Toen ging het goed naar zijn broer Abeke, die trouwde met Ida Onsta. Zij kregen geen kinderen, maar Abeke had een buitenechtelijk kind, Hercules, te Middelstum. Na Abekes dood in 1503, vier jaar na een fikse plundering van Mensinge - en Ewsum in Middelstum - door de stad Groningen, verkreeg broer Relof het goed, maar hij verbleef voornamelijk in Sneek. Hij stierf in 1532, waarna diens zoon Onno daadwerkelijk in Roden ging wonen, tot deze in 1537 overleed. Onno's neef Johan, broer van Wigbolt jr, in 1537 getrouwd met Hendrik(je) Kater, woonde eerst op Nienoord, maar daarna al snel op Mensinge (Jonkheid, 2015, p. 47).

p. 31: over Thedema - In Breemhaar, een centrum in de wereld van Alida de Vries uit 1999 staat op p. 58: "Op een paar honderd meter afstand van de Nyenoert, op de Drentse zijde van het riviertje "de Lek"- de gegraven Swarte Ryth waarover reeds geschreven is - stond de borg van de burgemeesters-familie Thedema, afkomstig uit Bedum. Deze familie had zich daar reeds omstreeks 1450 gevestigd, eveneens met de bedoeling hun grondbezit uit te breiden. De Lek werd hier algemeen erkend als de scheiding tussen Groningen en Drenthe." (Zie voor dit laatste onderwerp verder naar onderen op deze pagina, bij de toelichting op 'Swarte Ryth', p. 140.)
Het zijn van die bijzondere wendingen in de geschiedenis dat het Thedemahuis, in 1638 overgegaan naar het geslacht Van Berum, uiteindelijk in 1721 in handen kwam van de Roder tak van de familie Van Ewsum, namelijk de kinderen van Ernst van Ewsum en Everarda Johanna van Berum. De borg, die in de zestiende eeuw een tijdlang 'Lippynghehuize' en in de zeventiende eeuw 'De Lieke' heeft geheten, werd rond 1730 gesloopt. Zie voor meer informatie www.nietap-terheijl.nl/wiki/Borg_Thedema.

p. 33: over caroli guldens In 1521 werd de gouden Carolus ingevoerd en in 1543 de zilveren, volgens Geerdink-van de Worp, 1996, p. 11. Een gulden was twintig stuivers, en zestien penningen waren één stuiver.

p. 34: over Anna van Palant en marschautin - In de tweede aflevering - uitgezonden op 8 februari 2019 - van 'Diederik en Da Vinci', een tv-serie over de beroemde Italiaanse kunstenaar, vertelt presentator Diederik van Vleuten dat Leonardo levensechter vrouwen schildert dan zijn tijdgenoten. Als een van enkele voorbeelden van "emotieloze plastic poppen", zoals Van Vleuten de vrouwen op portretten van andere schilders noemt, laat hij het portret van Anna van Pallandt zien. Overigens is dit schilderij pas zo'n dertig jaar na Leonardo's dood vervaardigd door een anonieme, waarschijnlijk Duitse, schilder. De RKD vermeldt op zijn website: "Ondanks het jaartal 1553 op het schilderij, moet het portret in of na 1560 ontstaan zijn, aangezien in het opschrift de titel 'Marschalckin' vermeld wordt, een titel die voorgestelde pas in 1560 verkreeg (zie Bonn 2010)."

Verder: ik heb in het bijschrift staan "marschautin", maar dat moet zijn 'marchalkin'.

ook op p. 34: over een tegenstander - Het gaat hier om "olderman Herman Wijfering" van de Stad. Deze had de gedeputeerden van de Ommelanden gemeld "dat er voorschriften kwamen betreffende het graven van turf en het verhuren van de visserij op het Reitdiep. De Gedeputeerden protesteerden uiteraard. Wigbold, bepaald nog niet tevreden met dit protest omdat met name de bepalingen t.a.v. het graven van turf hem ook raakten, zond zijn nar naar de olderman in de Stad" met het vierregelig versje. (Bron: Leekster schans, schakel in een keten, van G. Hadders (1992, p. 18.)

p. 35: over J.E. Iarghes - Eiso Jarges heeft ongetwijfeld ondertekend met "E. Jarghes", waarbij ik het links ernaast staande linker verticale lijntje ten onrechte voor een 'I' heb aangezien.

ook op p. 35: over Steenwijk - In 1580 was er een Beleg van Steenwijk door het 'Spaanse' leger onder leiding van Rennenberg, waarna er een ontzet volgde op 23 februari door het Staatse leger onder leiding van de Engelse overste John Norritz. Elf jaar later, in 1592, speelde Wigbolts zoon Caspar een rol bij het beleg van Steenwijk, de inname van deze stad door de Staatse troepen. Zie p. 39 in het boek.

p. 36: over heksen - In Bijdragen tot de geschiedenis en oudheidkunde, inzonderheid van de provincie Groningen (deel 7, 1870), van Acker Stratingh, Feith en Boeles, staat op p. 265: "ENDE DAER VOERT NAE Omtrent tyne daeghen nae pinxter doe worden toe Midwolde in Vredewolt twee toeuenarsen ghebrant. Ende als men sie solde wtleiden om op de waeghen toe brenghen, soe heuet die eene ghevraget. Is dat die waeghen daer wij op soelen. Is hoer gheantwort yae. Mitter daet heuet oer die bose viant den hals toe broken.
CORTS DAER NAE. Des vrijdaghes nachtes nae Sacramenti doe brack die boese viant een toeuenarse den hals op den Nyen oerth inden venckenisse.* Ende worde tot puluer verbrant.
" (* venckenisse = 'Hadden tot haren dood volgehouden')

ook op p. 36: over acte de présence - "Juncker Johan van Euwszum" was daar samen met "Aepke Onsta", "Coppen Jarges", "Johan Sickinghe borgemester in der tijt", "Sasscher van Heringa Radesher" en "Egbertum Altinck der stadt Secretarium" (te vinden op p. 59 van Andreae, A.J. (1898). Groningen en Friesland vertegenwoordigd bij den troons-afstand van Karel V. (In Groningsche Volksalmanak, 1898, pp. 58. e.v.)

en verder op p. 36: over grafkisten van Dodo I von Inn- und Kniphausen en zijn vrouw Anna von Schade - In een artikel van Redmer Alma in het blad van de Stichting Oude Groninger Kerken (2018, 4, pp. 127-139) over de Ripperda's en Farmsum lees ik dat de linker kist niet van Dodo I is maar van zijn schoondochter Occa Johanna Ripperda: ""tot voor kort ten onrechte toegeschreven aan haar schoonvader, de Zweedse veldmaarschalk Dodo von Inn- und Kniphausen" (p. 135)." (p. 135). Alma heeft dit zelf ontdekt. Er is over gepubliceerd in Duitse media.

en ook nog op p. 36: over Margaretha von Dornum - Haar vader Ulrich "(...) was een voorvechter van de Hervormingen in Oost-Friesland en herbergde vaak vluchtelingen, die om het geloof moesten uitwijken".

p. 37: over veldheren - Wigbold jr was in de periode 1581-1584 kolonel van zes compagnieën. Hij was benoemd door Willem van Oranje.

p. 38: over zoutziederij - In Breemhaar, een centrum in de wereld (1999), van Alida de Vries, staat op. 65: "Op verschillende plaatsen langs de kust lag namelijk onder de zeeklei een dikke laag veen. Dit veen was doordrenkt met zeewater en bevatte daardoor zout. Om dit zout te winnen werd de klei verwijderd, het zoute veen opgegraven, gedroogd en verbrand. De as die overbleef bevatte veel zout en werd weer in grote potten zewater gedeponeerd. Het zout loste op, de as bleef drijven en werd afgeschept. In zoutketen werd het extra zoute water gekookt; het water verdampte en het zout bleef over als eindproduct."

ook op p. 38: over Steven van der Does - Een leuk weetje is dit, uit De Nederlandsche Leeuw van 1924, kolom 298 (knggw.nl/wp-content/leeuw/1924-157-216.pdf): "Steven van d. Does op eenen manendag, de(n) 2 Januaar A 1576, smorgens omtrent een quartiir voor iij uren geboren. Heeft tot zijn Peters gehadt Henrik van d. Does en Aarnd van Duvenvoorde ende Joffr. Anna van Eussum, zuster van den Heer van Niiuwenoord." Die heer was toen Wigbolt jr. Genoemde Anna is de echtgenote van Fokko Ripperda. Steven trouwde zelf ook met een Anna van Ewsum, namelijk een zuster van Caspar, de grootvader van 'onze' Anna van Ewsum.

p. 39: over gouverneur van de vestingstad Coevorden - Volgens het artikel over Caspar in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek was hij "gouverneur van het in 1600 gebouwde kasteel vóor de Oosterpoort te Groningen: het retranchement der St. Generaal. Retranchement = verschansing, "een vestingwerk zonder vaste grondvorm" (Wikipedia). Zie: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), Eerste deel, 1911, kolom 838.
In Beschrijving der Nederlanden (Amsterdam: J.H. Laarman, 1841) lezen we echter op p. 405: "De prins (= Maurits, WvS) benoemde nu jonkheer Caspar van Ewsum tot gouverneur, en gaf Coevorden friesche bezetting", in een passage waar het echt over Coevorden gaat. Zie: books.google.nl.

ook op p. 39: over militaire functies - Caspar had volgens diverse bronnen in elk geval de rang van kapitein in het leger.

verder op p. 39: over oorbel en Ida Elisabeth Ripperda - De oorbellen met beeldjes van Adam en Eva "bevinden zich thans nog in haar familie", aldus Formsma e.a. (1987) op p. 58, waarbij zij met "haar" doelen op Ida Ripperda.

p. 41: over uit handen geven - Caspar van Ewsum kon het bedrag niet ophoesten, nadat hij Nienoord in het najaar van 1604 had gekocht voor 70.000 gulden. Later, in 1607, kocht hij de borg alsnog voor ditzelfde bedrag.

p. 42: over - renoveren en laten opknappen - Alida de Vries schrijft, op p. 77 van Breemhaar, een centrum in de wereld (1999): "Het slot Nienoord was zo goed als onbewoonbaar; kap en dak waren door brand vernield en het hemelwater had de binnenbetimmering totaal bedorven. Muren en gevels vertoonden grote scheuren..."
In De Haans proefschrift (Hier ziet men uit paleizen, uit 2005, p. 100) wordt gerept van "verbouwingskosten uit 1608", maar of dit dezelfde opknapbeurt betreft, durf ik niet te zeggen.

ook op p. 42: over collatierecht - Dit recht op het hebben van een stem in het benoemen van de predikant was in onze streken gekoppeld aan het in bezit hebben van een stuk land, een heerd, een borg of havezathe. "Als een landjonker landerijen schonk aan een parochie, ging dat o.a. via de Deken van Oldehove. Die gaf de landjonker, in ruil voor zijn schenking, het recht op een stem om een eventuele nieue pastoor te benoemen", aldus, aanvullend, Geerdink-van der Worp e.a. (1999, p. 51).
Het collatierecht voor Midwolde bleef tot 1907 (overlijden familie Van Panhuys) bij Nienoord. In 1922 werd dit recht landelijk afgeschaft.

p. 52: over Lütetsburg - Van de vroegere Lütetsburg, tweede helft zestiende eeuw, bestaan enkele afbeeldingen van Anco Wigboldus. Hij heeft de borg getekend én geschilderd. Hieronder eerst een deel van een zwartwit-tekening uit 1937 (op Nienoord te zien in een vierluik -> vier keer Lütetsburg in één lijst). Daaronder een schilderij in kleuren, waarschijnlijk uit 1938 of 1939. Dat wil zeggen: boven het origineel dat zich nog in de Lütetsburg zou bevinden, en eronder de kopie die tegenwoordig op de begane grond in de borg Nienoord aan de muur hangt; de verschillen zijn evident, zoals één leeuw op groen-zwart in het familiewapen van het origineel (Manninga) en het wapen van Wilhelm v I u K (Kniphausen-Uplewert) in de kopie.
Overigens bedank ik graag A. Graansma, die me een foto mailde van het origineel. Van hem weet ik ook dat het op de achterkant van het boek Schloss Lütetsburg uit 2007 staat, van Gerhard Canzler, met het volgende bijschrift: "Unico Manninga und Gemahlin (rechts) begrüssen bei einem Spaziergang im Schlosspark den niederländischen Edelmann Philipp Marnix de Sainte Aldegonde (links), der als Emigrant in den Jahren 1568/69 Zuflucht auf Schloss Lütetsburg fand und hier mit grosser Wahscheinlichkeit das niederländische Nationallied "Wilhelm von Nassauen" verfasste. Aquarell (handcoloriert) von Anco Wigboldus aus dem Jahr 1938. Repro: Heiko Wilts, Norden."
In een latere publicatie, Nationalhymne "Het Wilhelmus" in Haarlem entstanden, van Gudrun Anne Dekker uit 2012, staat het schilderij ook vermeld, op p. 333, met op de volgende bladzijde deze tekst: "Unico Manninga empfängt im Jahr 1567 den Emigranten Philipp Marnix von St. Aldegonde und seine Familie, die sich bis 1569 dort (und auch oft in der Stadt Emden) aufhalten

von Mitte rechts: 4 Personen
1. Der Lütetsburger Häuptling Unico Manninga (* 1529, + 28.4.1588)
2. Seine zweite Gemahlin Adelheid van Brakel (* 1532, + 1617)
3. Eine Zofe
(vrouwelijke bediende, WvS) (sicher auch adeliger Herkunft) der Adelheid mit Hund
4. Ein J ger

von Mitte links: 5 Personen
1. Philipp Marnix von St. Aldegonde (1538- 15.12. 1598)
2. Seine erste Gemahlin Philipote de Bailleul (1540-1586)
3. Eine Zofe der Philipotte (sicherlich auch adeliger Herkunft)
4. Hyma Manninga (*1563, + 1630), die vierjährige einzige Tochter von Unico Manninga und Adelheid van Brakel. Sie heiratete im Jahre 1581 Wilhelm zu Inn- und Knyphausen, dessen Nachkommen sich heute noch auf der Lütetsburg befinden.
5. Die Gouvernante der Hyma, die mit dem Kind die Tauben füttert
Im Hintergrund die Lütetsburg (Schloss), eind Renaissancebau, der seinen Eingang zu dieser Zeit noch im Westen der Burg hatte (heute im Norden). Links die heute noch aus dieser Zeite berlieferte Vorburg, verbunden mit der Hauptburg durch eine Brücke über einen Burggraben. Dazwischen ein Wehrturm. Oben im Aquarell das Wappen der Manninga (Löwe)

Zeichnung Anco Wigboldus, 1939, Aquarell in der Lütetsburg.
" (wederom dank aan A. Graansma voor deze informatie).
Overigens blijf ik buiten de discussie over het onstaan van het Wilhelmus; dat is voor het onderzoek van Anna van Ewsum niet zo relevant. Wel is het leuk om te weten dat er dus een linkje is tussen Anna en Philipp Marnix van Sint-Aldegonde, via een voorouder van haar eerste echtgenoot, want Hima Mannninga is de grootmoeder van Carel Hieronymus.

De zwartwittekening en het kopieschilderij in kleur zijn te zien in de balzaal van Museum Nienoord. Op de achterkant van het kleurenschilderij van de Lütetsburg is een schildering van Wigboldus van Florence te zien (zie hieronder, onderste foto), vermoedelijk uit 1929, toen hij in Italië was. Over Anco Wigboldus, zie mijn boek, vooral p. 228, maar ook p. 170 en p. 242.

Tekening van de Lütetsburg, door Anco Wigboldus. (Foto: WvS)

Groot deel van schilderij met de Lütetsburg erop, door Anco Wigboldus, 1938 (Foto: WvS)

Groot deel van schilderij met de Lütetsburg erop, door Anco Wigboldus, 1938 (Foto: WvS)

Schilderij van Florence, door Anco Wigboldus. (Foto: WvS)

Boven: een groot deel van een tekening van de Lütetsburg, uit 1937. Middelste twee: boven de originele aquarel van de Lütetsburg (uit 1938 of 1939) en eronder de kopie die op Nienoord hangt (jaartal onbekend). Onderaan: schilderij "Florence", vermoedelijk uit 1929, met zicht op deze Italiaanse stad, op de achterkant van het doek met de Lütetsburg en bewoners. Waarschijnlijk zijn ze alle vier van de hand van Anco Wigboldus zelf. (Collectie Museum Nienoord, behalve de aquarel)

p. 54: over Occa Johanna Ripperda van Farmsum - Zij is niet van 1618, want ze is geboren op 2 februari 1619, in Farmsum, bij Delfzijl. Ze is een aangetrouwde nicht van Anna van Ewsum.

p. 56: over het opgeven en verlaten van de Lütetsburg - Haro Caspars zuster Maria Elisabeth en haar echtgenoot Timan van Lintelo staan in 1677 bepaalde rechten af aan hun neef Dodo II von Inn- und Kniphausen, blijkt uit archiefstuk 0409-584 in het Gelders Archief: "Acte waarbij Timan Johan van Lintelo en zijn vrouw Maria Elisabeth van Inn- und Knyphausen hun rechten op hun Oostfriesche erfportie aan hun neef Dodo van Inn- und Knyphausen afstaan, behoudens de fideicommissaire goederen van Lutzburg, 1677. 1 stuk"

ook op p. 56: over nog steeds aanspraak De Ommelanden vielen tot 1559 onder het bisdom Münster, dus zo heel vreemd is die - oude, dus - aanspraak niet. De stad Groningen viel onder het Sticht Utrecht. Wikipedia: "De prins-bisschop van Münster meende aanspraak op de gebieden in en om Groningen te kunnen maken omdat deze ooit tot zijn bisdom hadden behoord. De Ommelanden maakten tot de instelling van het bisdom Groningen, in 1559, kerkelijk deel uit van het bisdom Münster. Westerwolde maakte kerkelijk geen deel uit van dat bisdom, maar was wel deel van het wereldlijke prinsbisdom. De jonge Nederlandse Republiek werd in 1672 van alle kanten aangevallen en zo zag hij zijn kans schoon het "onbeschermde" noorden aan te vallen om zijn aanspraken hard te maken."

p. 57: over de Kniphausen hawk - H. Brouwer wees me er in oktober 2017 op dat de Kniphausen hawk wordt genoemd in Hella Haasses boek Charlotte Sophie Bentinck (Querido, 1996). In 2012 heb ik dat boek gelezen, maar ik heb dit feit toen kennelijk niet genoteerd en daarna ben ik het vergeten. Dus: veel dank, H. Brouwer! In het boek van Haasse staat op p. 40: "Bij verre verwanten op Huis Nienoord in Groningen ziet zij de 'arend van Kniphausen', een met diamanten en robijnen bezette drinkschaalhouder in de vorm van een roofvogel: symbool van onderlinge eensgezindheid tussen verschillende takken van het geslacht in welks rechten háár familie een eeuw tevoren getreden is". Haasse doelt hier op de controverse die er in 1624 toe leidde dat Kniphausen en Innhausen in handen kwamen van de familie Von Oldenburg (zie mijn boek, p. 45). Overigens zitten er vermoedelijk geen "diamanten" op de arend, en zijn de "robijnen" granaten (zie p. 57 van mijn boek én zie hierna).

In hetzelfde boek van Haasse komt op p. 21 de passage voor over de kleindochter van Anna van Ewsum, Anna Wilhelmina; zie mijn boek, pp. 158-160.

In een artikel in de Washington Post van 9 september 1979 staat de volgende beschrijving: "The bird is 14-3/4 inches high, formed of silver. The beaker and the underside of the base are vermeil (gold plated silver). The body is painted enamel, densely set with gemstones, set in silver mounts: garnets, amethysts, citrine quartzes, turquoises, emeralds, sapphires and onyx. The head comes off. Inside is a beaker." (Vertaling: 'De vogel is 14-3 / 4 inch hoog, gevormd uit zilver. Het bekerglas en de onderkant van de basis zijn vermeil (verguld zilver). De vogel is bewerkt met emaille, dicht bezet met edelstenen, in zilveren montuur: granaten, amethisten, citrienkwarts, turkooisen, smaragden, saffieren en onyx. Het hoofd kan eraf. Binnenin zit een bekerglas.')


NB Met veel dank aan J. Waterborg, die me in oktober 2017 diverse nuttige informatie verstrekte, kan ik hierna een aantal verbeteringen vermelden voor de pagina's over de vroege voorouders van Anna, Carel en Georg. Zoals ik al aangeef in mijn boek, op p. 72, is Kymmell (1917-1919) geen al te betrouwbare bron voor deze voorouders gebleken.

p. 64: over 28 april 1717 - De geboortedatum van Johan Carel Ferdinand kan ook zijn 29 april, dus een dag later.

p. 67: over achteraffantasie - Het stond eigenlijk al duidelijk vermeld in Hovinga's boek: de tekening met vlammen uit het dak op pagina 68 is sowieso 'achteraffantasie', want hij is eigentijds, en gemaakt door de in 1942 geboren Drentse bluesmuzikant en schilder-tekenaar B.J. Hegen, uit Annen, "naar eigen ontwerp", zoals Hovinga schrijft op p. 47 van zijn boek (eerste druk, 1997). (Met dank aan A. Graansma, die me hierop wees.)

p. 69: over een geheel nieuw huis - 1. Het 'nieuwe' huis heeft volgens recent onderzoek ook nog heel wat oude muurdelen van de vroegere borg.
2. Aan de hand van werktekeningen in Geerdink-van der Worp e.a., 1998a, p. 73 e.v., zien we dat er in 1867 een klein gebouwtje aan de noordkant is bijgebouwd, waarschijnlijk een ijskelder; dit wordt in 1887 weer afgebroken.
3. Het huis is in 1887 aan de zuidkant met 1,85 meter vergroot. Ook worden balkons aangelegd en komt er een zolder op het huis, en op het dak een torentje. Architect was: Kramer. "In 1891 krijgt architect Siccama de opdracht om de torenkamer te bouwen..." (p. 82). Dan komt de aanbouw met wat nu de hal is met de balie, én de grootste verandering: de tuinzaal die nu de Ridderzaal is, mét de toren erop.

ook op p. 69: over torenvleugel - Ik beschouw het als een kleine omissie in mijn boek dat ik nergens iets vertel over de portretjes van de heren die in de Ridderzaal hangen. Het gaat hier om schilderijtjes van vermoedelijk rond 1630. Op andrebuwalda.nl staat: "In de vroegere collectie van jhr. mr. Hobbe Baerdt van Sminia te Bergum (overl. 1858) waren vele portretten van stadhouders en officieren als hele figuur geschilderd, alle in klein formaat. Een gedeelte hiervan is thans in de collectie van M.R. van der Molen te Zeist, een ander gedeelte was bij wijlen jhr. J.A.A. van Panhuys.
De verzameling van laatstgenoemde is in 1949 in het Fries Museum tentooengesteld geweest.
De stukjes, groot ongeveer 58,5x40cm, waren op twee na niet gesigneerd. Voorgesteld waren: de stadhouders Willem Lodewijk, Ernst Casimir en Willem Frederik, benevens de volgende officieren: Ingenieur en Cortier mr. Foost, kapitein Arentslo, kapitein Douwe Heerma, gesigneerd W. de Geest faciebat 1637. Poppe van Burmania overl. 1638, kapitein van Solckema, gesigneerd H. Wilema ft. 1644.
".

En: "We nemen aan dat deze portretten, behalve de gesigneerde, tussen ongeveer 1632 en 1644 gemaakt zijn door Wybrand de Geest en zijn helpers of leerlingen. Deze samenwerking zou dan plaats gehad hebben in het atelier van De Geest, waar ook de grote stadhoudersgroepen zullen zijn geschilderd. Het is niet onmogelijk dat in enige portretjes Harmen Willems een groot aandeel heeft gehad. (...) Het lijkt er nu sterk op dat deze reeks afkomstig is uit het Regiment Eminga/Oenema."

Geert Pruiksma geeft op 2 juni 2022 in een Facebookbericht aan: "...blijken van een regiment dat nog bestaat, nu onder de naam Johan Willem Friso regiment."

NB Ik lees 'Ingienjuir.en Cartier Mr: Foort'... En inderdaad staat elders op andrebuwalda.nl: "Gysbert van Foort", maar ook "Matthijs van Foort".

p. 72: over Anna von Langen - J. Waterborg vertelt: "Herbert von Langen was haar broer, haar vader heette Rolef van Langen. Haar moeder was Geseke Snetlage/Schnetlage. Het 'Langen' waar deze familie vandaan komt ligt niet bij Bremerhaven maar is Overlangen in het Emsland."

p. 73: over Elisabeth/Margaretha von Schade - Volgens J. Waterborg gaat het om Margaretha von Schade. Haar vader heette 'Heinrich Schade', dus nog zonder 'von'. Zijn huwelijk met Anna von Stael vond plaats in 1543.

ook op p. 73: over Haren - Het lijkt goed mogelijk dat 'Haren' duidt op het stadje Haren in Nedersaksen, zo'n 25 km ten oosten van Emmen gelegen. Maar verdere aanknopingspunten heb ik daar niet voor. De oudst bekende Von Haren zou uit Gelderland afkomstig zijn, lees ik op Wikipedia. Ik moet hier nog eens in duiken. Na 1173 verkreeg de familie de Burg Haren. In de 14e en 15e eeuw bezat zij (ook?) de Burg Hünnfeld nabij Osnabrück.

p. 75: over Schetlage, Crollage en Behme - J. Waterborg wijst me erop dat "Schetlage" gaat om de naam 'Schnetlage', of 'Snethlage', van een adellijke familie uit Westfalen. Over "Behme" volgt hier later meer.
"Crollage" blijkt gewoon de naam van een nog bestaand kasteel, inderdaad gelegen in Bad Holzhausen (deze naam vermeld ik in mijn boek), 20 km ten oosten van Osnabrück. Hoe het komt dat ik deze informatie over Crollage heb gemist, is me een raadsel. Verder kan ik nu dankzij J. Waterborg bevestigen dat de moeder van Kaspar von Haren een "Knehem" was, want zij heette Magdalene von Knehem.

ook op p. 75: over Otto von Schade en Fredeke von Dincklage/Anna van Börstel(?) - J. Waterborg geeft aan dat Heinrich niet een zoon van hen was. En hij vertelt: "Heinrich was drost te Wildeshausen. De oorsprong van de familie ligt in het Emsland, van waaruit ze zich verspreid hebben."

en ook op p. 75: over Anna von Stael - Anna was een dochter van Wilhelm en Walpurga. "De aansluiting tussen de tak van Anna en de hoofdstam is helaas nog steeds niet aan te tonen", zegt J. Waterborg.

verder nog op p. 75: over Lahr - De naam 'Laer' komt ook voor als schrijfwijze voor het stadje 'Lahr'.

p. 78: over Anna von Busch - "Anna van dem Busche" is een dochter van Cord van dem Busche en Marie Budde. Deze "Anna was de laatste telg van de familie", aldus J. Waterborg.

ook op p. 78: over Sophie von Gropelingk - "Haar moeder was geen Budde, Sophie was een dochter van Jost en Anna van Halle", aldus J. Waterborg.

en ook op p. 78: over Anna van Halle - J. Waterborg: "Anna van Halle was getrouwd met Jost van Gropelingen. Anna was een dochter van Dietrich van Halle en Elisabeth Buschen. Deze familie van Halle stamt uit Halle bij Bodenwerder aan de Weser."

verder op p. 78: over monnikskap - Van wie ik indertijd (2012) heb gehoord dat de twee keer vijf vormen op het wapen in de toegangspoort van kasteel Amelunxen (eigenlijk twee keer vierenhalf) monnikskappen zouden zijn, weet ik niet meer, maar inmiddels ga ik ervan uit dat ik dat niet klopt. Ook een latere tip voor de benaming 'Eisenhütte' (ijzersmederij, hoogoven) zal niet juist zijn. Pathuis (1977, p. 913) heeft het voor 'Amelunxen' zeer waarschijnlijk volkomen terecht over het heraldische 'vair' = "een pelswerk (...), een heraldische kleur die een regelmatige verdeling is van twee tinten" (Wikipedia). In dit geval gaat het om 'paalvair'. Zie de foto hieronder, een detail van het rouwbord van Carel Hieronymus von Inn- und Kniphausen.

Familiewapen Amelunxen op het rouwbord van Carel Hieronymus von Inn- und Kniphausen. (Foto: WvS)

Het wapen van Amelunxen met op veld I en IV paalvair. De velden II en III zijn volgens Pathuis van Von Bussche

p. 80: over Mandelsloh - J. Waterborg: "Het wapen Mandelsloh heeft betrekking op de moeder van Jost Gropelingen. Zijn ouders waren Thomas en een dochter (naam onbekend) van Barthold van Mandelsloh."

p. 86: over V. Eick - Mogelijk is de "E" niet van een eerdere tekst 'Ewssum' maar gaat het om een verkeerd gelezen 'D' van (van der) 'Does', want het betreft hier tenslotte Anna van der Does, Anna's grootmoeder van vaderskant.

ook op p. 86: over Lammert Muller - Begin oktober 2019 had ik via e-mail even contact met Lammert Muller, die tegenwoordig in Baflo woont. Dit waren mijn vragen en zijn antwoorden:
- Heeft u behalve de rouwborden ook de herenbank in de kerk van Midwolde gerestaureerd in de jaren '80? Antwoord: "Ja ik heb ook de herenbank gerestaureerd, de wapens waren al door Jan Altink gedaan."
- Weet u nog of u hier en daar misschien moest gokken qua vormen en kleuren voor de rouwborden, of was alles helemaal duidelijk voor u wat er bijgewerkt moest worden? Antwoord: "Ik heb alles gerestaureerd na grondig onderzoek, ik heb niks gegokt."
- In een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden uit 1985 vertelt u dat u al uw werk gedetailleerd op schrift heeft gesteld. Heeft u die notities nog en zijn die voor mij eens in te zien? Antwoord: "De notities zijn naar de opdrachtgever, Stichting Oude Groninger Kerken gegaan."

en ook op p. 86: over krantenartikel - In een iets eerder verschenen ander krantenartikel, in het Leeuwarder Nieuwsblad, van 4 juli 1936, staat: "En nu is dan deze week de beschildering in de heerenbank gereed gekomen en is daarmee de laatste hand gelegd aan de verfraaiïng van dit schoone gebouw. De kunstschilder J. Altink is eerst - en zulks naar aanleiding van een rapport van Monumentenzorg - begonnen met proeven van reiniging. Mede door deskundige aanwijzingen, voornamelijk van historische aard, is men in Maart van dit jaar met de officieele restauratie begonnen, een werk, dat veel tijd en zorgen baarde. Immers de heraldieke schilderingen van de heerenbank moesten worden blootgelegd en in hun oude trant worden teruggebracht. Door etsing en afbeitsing is dit den kunstschilder wonderwel gelukt, waarbij hij zeker van de wapens op het grafmonument, die dezelfde zijn, een dankbaar gebruik kon maken."

p. 87: over 'Von Stahl' - Je komt de naam inderdaad ook met één 'l' tegen, zoals ik hem hier schrijf, en gespeld als 'Von Stael'. Ik ga ervan uit dat het om een en dezelfde familie gaat.

ook op p. 87: over ontbrekende familiewapens - Iemand vertelde me in 2019 dat er één plank van ca. 70 cm breed is weggehaald bij de herenbank. Ik weet niet meer wie dat was, sorry.

p. 89: over Catharina van der Noot - Zij is een grootmoeder van Edzard Willem Lewe (1725-1804), familielid - ik kan nog niet vinden hoe precies - van Magdalena Dorothea Lewe, echtgenote van Jan Carel Ferdinand van In- en Kniphuisen.

ook op p. 89: over rouwbord van Hercules van Ewsum - Via J.P. Verhave kreeg ik in augustus 2023 een knipselkunstwerk op foto in het vizier, waarop zowel de naam 'Tamminga' als 'Ewsum' prijkt, beide met het Tamminga/Ewsumwapen. Het is gemaakt door "de Nijmeegse jonker en vaandrig Frederik Hendrik van Voorst. Hij trouwde in Nijmegen, 1702 met Geertruijd van Ewsum (1664-1727). Zij was een dochter van Ernestijn van Cassel en Johan George van Ewsum en een kleindochter van Hercules (een van de). JG en Herc waren beide militair en gevestigd in Nijmegen". Onduidelijk is of het hier misschien toch gaat om kapitein Hercules, die met Angenis Richaert trouwde.
Feit is dat Frederik Hendrik van Voorst "ook kunstenaar was, die religieuze, heraldische en mythologische voorstellingen sneed uit perkament. Hij had een grote productie", aldus J.P. Verhave. Hieronder is het geknipte familiewapen te zien. Verhave laat me nog weten: "Het familiestuk is in de collectie Museum Anno te Zwolle. (...) Overigens maakt de kunstenaar een vergissing. Onderin het stuk stelt hij dat Derck van Voerst tot Hagenvoerde getrouwd was met vrouwe (sic!) Helmich van Doornick. Derks zoon Chistoffel van Voerst (?-1673) was getrouwd met de dochter van Helmich van Doorninck en Geertruid van Hoekelom, Elisabeth van Doorninck (1623-1659)."
Het wapen 'Tamminga' is mogelijk van Hidde Tamminga, dat van 'Ewsum' van Hercules en diens voorouders in mannelijke lijn. Maar er kan natuurlijk een voorouder (vrouw) Tamminga zijn geweest. Voor de kijker staan aan de linkerkant (= heraldisch rechts) behalve de naam van de vader (en diens vader, enzovoort) de volgende namen erop:
- de naam van de moeder van de vader (grootmoeder)
- de naam van de moeder van de vader van de vader (overgrootmoeder 1)
- de naam van de moeder van de moeder van de vader (overgrootmoeder 2)
- de naam van de moeder van de vader van de vader van de vader (betovergrootmoeder 1)
- de naam van de moeder van de moeder van de vader van de vader (betovergrootmoeder 2)
- de naam van de moeder van de vader van de moeder van de vader (betovergrootmoeder 3)
- de naam van de moeder van de moeder van de moeder van de vader (betovergrootmoeder 4)

De wapens van Tamminga en Ewsum aan vaderskant van jonkheer Frederik Hendrik van Voorst (Collectie Museum Anno, Zwolle)

Links twee keer het familiewapen Tamminga/Ewsum.

p. 90: over niet op Nienoord maar op Rasquert - Een 'bewijs' dat het wapen van Rasquert geen sterretje heeft, vind je op de herenbank en op het marmerbord. Deze beide Rasquertwapens missen het sterretje, terwijl het er wél zit bij Anna's familiewapen. Of er wel of niet een sterretje staat op het gevierendeelde wapen op het portret van Beetke (foto in boek, p. 29), is tamelijk lastig te zien. Ik blijf dus onzeker over dit punt.

p. 91: over een schouw uit 1561 - Je kunt ook veronderstellen dat de schouw uit Mensinge afkomstig, stelt W. de Boer terecht, omdat Johan van Ewsum sinds 1536 op Mensinge in Roden woonde.

ook op p. 91: over borg Ewsum - Bij de toegangspoort van de restanten van de borg Ewsum in Middelstum staan tegenwoordig twee zuiltjes, met de letters (links) 'S.L.V.' en (rechts) 'I.V.-D'. Deze verwijzen naar Siemon Ludolf Vinhuizen en Ilbina-Vinhuizen-Dijksterhuis, van 1916 tot 1942 eigenaren van de boerderij Ewsum.

p. 94: over kraanvogel - "Wereldwijd, maar vooral in Oost-Azië, is de kraanvogel symbool van gezondheid, lang leven, trouw en geluk", aldus bijvoorbeeld de website van de Belgische vereniging VVGK. En uchiyama.nl zegt: "De kraanvogel staat, zoals een groot aantal dieren in Japan, symbool voor geluk en voor een lang leven. Volgens de legenden kan een kraanvogel namelijk wel duizend jaar worden, maar in werkelijkheid is dit meestal 30 tot 40 jaar. Ook staat deze vogel symbool voor eer en trouw. De vogels leven in paartjes en kiezen hun partner voor het leven."

p. 96: over Misschien verwijst Johans Kniphausenwapen naar het feit dat zijn moeder tot de Elterenlijn hoort - Mogelijk is ooit gekozen voor de neutrale zwarte leeuw op goud, het standaard Kniphausen-wapen, omdat hij een zoon was van twee Von Inn- und Kniphausens.

p. 97: over 'COMITI (zie ook p. 171, 190 (foto) en 191) - De tekst op de cartouche in Midwolde is gegraveerd, dus in reliëf, en de letters zijn met goudverf of bladgoud opgevuld. Een uitzondering is het later bijgemaakte woord 'COMITI'. De ingekraste letters van het oorspronkelijke woord 'BARONI' zijn opgevuld en 'COMITI' is op de vlakgemaakte ondergrond eroverheen geschilderd. Als je goed kijkt, zie je bij de 'C' dat er een 'B' achter heeft gezeten.

De C van COMITI over de B van BARONI heen. (Foto: WvS, 2023)

Je kunt zien dat er oorspronkelijk andere letters hebben gezeten onder 'COMITI'.

p. 99: over Familiewapens van Anna en Georg Wilhelm op de herenbank - Veldman en Veldman-Planten (2022, p. 327) geven aan dat Hermannus Collenius "ongetwijfeld" de vervaardiger is van de grote familiewapens op de herenbank van Midwolde. Dit zou heel goed kunnen, als je kijkt naar de schilderstijl; vergelijk de twee grote cartouches maar eens met die waarin het portret van Elsebeth Schaij zich bevindt (portret op p. 299 van boek van Veldman).

p. 100: over Ethiopiër en gebaard - Er zijn verschillende opties voor een verklaring voor het zwarte hoofd van het poppetje van Elteren.
- RUG-student Aron Grooters wees mij in september 2021 erop dat er misschien een verwijzing in zit naar koning Balthasar, een van de drie Wijzen uit het Oosten (de andere twee zijn Caspar en Melchior). Pathuis (1977) heeft het over "gebaard". Koning Balthasar had volgens latere bronnen (na het evangelie van Mattheüs, waarin de wijzen worden genoemd) - in de westerse traditie - een baard, en zou uit Ethiopië komen. Dit zou gebaseerd zijn op een Griekse bron van rond 500 na Chr.
- Je kunt ook denken aan een link met de West-Indische Compagnie.
- Feit is, en daar wees P. Hoffer me in maart 2022 op, dat er sinds de middeleeuwen diverse (familie)wapens zijn met een morenkop erin. Het wapen van Sardinië heeft er zelfs vier.
- De heilige martelaar Mauritius wordt vaak afgebeeld met een donker gelaat. Hij zou uit Soedan afkomstig zijn en van hetzelfde ras zijn als Ethiopiërs.
- Er is nog een andere donkere man relevant, namelijk Prester John (Presbyter Johannes). Deze heerser over vermoedelijk Ethiopië was zowel priester als koning, en zijn rijk zou vredig en vol overvloed aan alles zijn geweest. Hij zou de personificatie zijn van 'de ideale staat'. De legende over hem zou in de twaalfde eeuw na Chr. zijn ontstaan.
- De Ark van het Verbond, de heilige kist met de twee stenen tafelen met daarop de Tien Geboden, zou in Ethiopë zijn verborgen.

p. 102: over luifeltje - Het woord "luifeltje" is uiteraard niet correct. Veldman en Veldman-Planten (2022) spreken op p. 220 terecht van een "opzetstuk". Volgens de auteurs is dit stuk, waarvan zij aannemen dat Hermannus Collenius het heeft geschilderd, "waarschijnlijk afkomstig uit de kerk in Tolbert", omdat het daar beter zou hebben gepast. Inderdaad komt het opzetstuk in Midwolde wat vreemd over, helemaal bovenop de herenbank.

p. 107: over Avondmaalsbeker - De Marumse Avondmaalsbeker uit 1695, met onder meer de naam van Anna's zoon Carel Ferdinand erop, is te zien geweest op de tentoonstelling '500 jaar Reformatie in het Westerkwartier' (28 oktober 2017 - maart 2018) in Museum Nienoord.

ook op p. 107: over wapen van Haro Caspar - Het familiewapen van Haro Caspar I heeft vroeger deel uitgemaakt van gebrandschilderde ramen in de Nieuwe Kerk te Groningen, als een van de wapens der officiersglazen. Bron: E. Westra (1983). Kerk voor Jan Rap en zijn maat, p. 27 (foto in zwart-wit) en R. Alma e.a. (2014) De Nieuwe Kerk 1664-2014. Opvattingen veranderen, kennis vermeerdert, p. 71 (foto in kleur).

p. 110: over woonhuis in de stad - De familie Van Ewsum had indertijd nog Vismarkt 56 in bezit, op de hoek met de Folkingestraat. Het behoorde toe aan Ulrich van Ewsum en zijn echtgenote Johanna Emilia McDowell, die het inbracht als dochter van William McDowell die in 1614 hoogleraar was geworden aan de Groningse universiteit (bron: hemelpoort.blogspot.com/2011/12/vismarkt-56-groningen). In 1727 verkopen Johanna Emilia van Ewsum (dochter van Ulrich en Johanna) en haar echtgenoot Rudolf Polman het huis.

ook op p. 110: over schoolmeester - Vóór 1594 vond het geven van onderwijs plaats in een schooltje bij de kerk in Midwolde (Geerdink-van der Worp e.a., 1999, p. 73). In de zeventiende eeuw kwam er een school aan het Boveneind (idem, p. 73); "In 1648 stond de school aan de Diepswal kant", aldus Geerdink-van der Worp (1998a, p. 100). Later, na 1684, "bouwde men ook de school aan de kerkweg" (idem, p. 100) en dus "verhuisde ook de school naar de andere kant van het water" (1999, p. 73). De eerste schoolmeester zou Albert Wijerts Oosterhof zijn geweest (1998a, p. 101), maar hij was dat misschien van de nieuwe school. In Bolling e.a. (2000, p. 197) staat bij Oosterhof de periode "1666-169.." genoemd.

en ook op p. 110: over Vredewold - Geerdink-van der Worp, 1995, p. 7: "huis Vredewold (waar de grietman woonde)"; op p. 92 noemt zij het "Regtshuis". Op p. 41 van haar boekje uit 1996 schrijft ze: "Nu in 1996 moet u het huis Vredewold zoeken tussen Kerkweg nummer 36 en 38." Dat klopt. Het huis staat goed aangegeven op een schets in Bolling e.a. (2000), op p. 54.

p. 112: over lidmatenboek - Je kon lidmaat van de kerk worden als je achttien jaar was.

p. 113: over wettige en Christelijcke copulatie (samenkomst) - Het woord "copulatie" betekent hier waarschijnlijk 'huwelijkssluiting'. Deze woordbetekenis is te lezen in E. Westra (1983), Kerk voor Jan Rap en zijn maat, p. 48.

ook op p. 113, en op p. 114: over 1644 - In Feenstra (1981, p. 218) staat als jaartal "1645" vermeld. Ook in de beschrijving van het achiefstuk in de Groninger Archieven lezen we "1645". En, inderdaad, op het originele document staat ook duidelijk "1645"! Zie de foto hieronder. Hoe ik aan '1644' ben gekomen, weet ik even niet meer.

Er staat duidelijk '2 Julij 1645'

Er staat duidelijk '2 Julij 1645' op het originele inventarisdocument.

p. 114: over Ewsumerhuis - Feenstra (1981, p. 218) zegt: "Het was het tweede perceel ten noorden van de Uurwerkersgang, aan de westwijde van de Oude Kijk-in 't-Jatstraat." In de inventarislijst van 1645 wordt het huis genoemd: "Een huijs mit een hoffe staende tot Grongen in die Kijcke in Tiat straete".

ook op p. 114: over koets - In de inventarislijst van 1645 (dus niet 1644; zie vorige opmerking) lezen we, onder elkaar opgesomd: "Een carosse", "Een chalesse, een koetswaege" en "Vijff arbeijts waegens".
In de inventarislijst van 1741 komen voor: een "caros", ter waarde van 120 gulden, nog een van 80 gulden en een "Phaëton wagen" van 75 gulden. In de stall stond een "Coets" van 300 gulden.
In een lijst van 1781 of 1783 wordt nog een "koetsche" genoemd, "in de stall".
(Zie ook de opmerking hierboven, bij 'en verder op p. 7'.)

p. 119: over geducht - Bij nader inzien zou er in de eerste zin van de reactiebrief ook 'gedacht' kunnen staan in plaats van "geducht". Dat is ook logischer

p. 124: over predikant - Geerdink-van der Worp e.a. (1999, p. 53): "De Classis betaalde de predikant en koster voor hun werk in de Midwolderkerk en de Heer van de Nienoord betaalde de predikant en koster voor de werkzaamheden in de Kapel." De pastorie in Midwolde, tegevover de kerk, heette de "Weme" (idem boekje, p. 14).

ook op p. 124: over honderd gezinnen - Geerdink-van der Worp, 1999, p. 15: "In 1644 staan er al ruim 90 huizen op de Leek."

p. 125: over Hoogadellijk gestoelte - In Geerdink van der Worp e.a. (1999, p. 54) is een foto te zien van "Een gedeelte van de 9,60 meter panelen die op de zolder staan. Ze vragen om een plaatsje in de kerk omdat ze tegelijk met de preekstoel van 1753 zijn gemaakt."

p. 126: over 'DOMINUS PROVIDEBIT ANNO MDCLX' en 'onderschrift' - Het is voor mij niet duidelijk of deze tekst ook oorspronkelijk in de kerk onder het alliantiewapen heeft gestaan.

p. 127: over Altenach - Er zijn in midden-Duitsland een 'Burg Altena' en stadje Altena, zo'n 20 km ten (zuid)oosten van Dortmund. Het lijkt echter niet logisch dat Georg Wilhelm hier zou zijn geboren. Dat Altena is in de Middeleeuwen de woning van graven van het graafschap Berg geweest, dat in de tweede helft van de veertiende eeuw zelfs een hertogdom werd.

p. 128: over verlieft - Het zal zo zijn dat het tóch 'verliest' is, omdat een naar onderen toe verlengde 'f' in oudere handschriften een 's' is. Dan zou het om 'je jeugd verliezen' gaan.

p. 133: over hij is van Kniephuizen - In delen van Noord- en Oost-Nederland is 'knieperd/kniepert' de benaming voor een gierigaard. Ik weet niet of dit etymologisch iets heeft te maken met 'hij is van Kniephuizen', maar ik heb het vermoeden van niet.

p. 135: over Josina van der Does - Op de webpagina https://archive.org/stream/genealogievanhet00polv/genealogievanhet00polv_djvu.txt wordt van Josina van der Does gezegd: "geboren 9 September 164S ('S' = wsl. '5'), gehuwd (ondertrouwd te 's-Gravenhage 15 April) 166S ('S' = wsl. '5')". Dat is dan verschillend van wat op enkele genealogie-onlinepagina's staat vermeld: "geboren op 26 augustus 1648". Ze zou zijn overleden op 21 oktober 1677. Als trouwdatum tref ik aan: 2 mei 1668. Op https://www.openarch.nl/show.php?archive=elo&identifier=4046cc60-3514-ee7f-3ebd-0c3c0adf3fc8&lang=nl vinden we een schriftelijk bewijs van haar doop op 30 augustus 1648 (zie foto hieronder).

Doopbewijs Josina van der Does

Doopbewijs van Josina van der Does met rechts ernaast de namen van haar ouders ("Jonckheer Wigboldt van der Does" en "Juff. Anna van(de?) Kerchove") en rechts daar weer naast die van de getuige(n?), waarschijnlijk "heer Hendrik van Eede / heer van Woudenberg" (en op de volgende regel "Me Vrouw Houdar"(?)), oudste zoon van vader Henrik en moeder Josina van der Does (een oudere Josina dus), die een dochter is van Dirk - zie mijn boek p. 15 - en Geertruyd van Reede. Dirk is een broer van Steven, die dus van de jongere Josina de grootvader is.

ook op p. 135: over houtopbrengsten - Volgens een artikel (geschreven door "T.") in het Nieuwsblad van het Noorden op 21 oktober 1933 over Anna van Ewsum brachten "de houtveilingen jaren lang telkens f 5000 en meer" op.

p. 136: over molen - Er zou, geeft Geerdink-van der Worp (1995, p. 16) aan, een "Midwoldermolen" zijn geweest "die reeds in 1547 in de Nienoordselaan stond." Mij is niet bekend in hoeverre Nienoord er iets had te vertellen. Er zou nog een schaalmodel van die molen kunnen zijn, gemaakt door "L. Sikkema uit Groningen" (p. 17). De molen is in 1893 afgebroken, maar hij is duidelijk ingetekend op een voorstudie van de kaart van Beckeringh. Zie hiervoor de foto's bij de aanvulling hieronder, bij p. 140. Voor meer info: ga naar https://zoeken.allemolens.nl en zoek op 'Midwolde'.

p. 136-137: over rechten - Geerdink van der Worp e.a. (1999, p. 94-95) noemen nog het recht op biezensnijden, nabij het Leekstermeer.

p. 139: over Raad van de Admiraliteit van Friesland, in Harlingen - Georg zou daar in 1683 mee zijn begonnen. In 1693 werd zijn zoon Carel Ferdinand Raad in Harlingen, dus mogelijk is Georg er toen mee gestopt.

p. 140: over Swarte Rijth - Er is ook een drooggevallen natuurgebiedje nabij Terheijl dat de naam 'Swarte Ryth' draagt. Zie een recent publicatiebord tegenover het labyrintveldje in Terheijl, aan de Vagevuurselaan (zie foto op deze aanvullingenpagina, verder naar onderen). Het is de vraag of dit dezelfde, óf een andere, 'zwarte rijt' is als het grensriviertje van vroeger. 'Zwarte rijt' is een algemene benaming voor een grens-veenstroompje; 'swart' betekent in die zin hetzelfde als 'swet' en heeft dus niets met de kleur zwart te maken', weet ik van G. Hadders, die me dat in april 2019 vertelde en bijvoorbeeld meteen ook op de naam 'Zwartendijksterschans' wees, waar eveneens 'zwart' de betekenis heeft van 'grens'.

Nu verder meer info over het grensriviertje:

In een flink aantal oude verkoopdocumenten, van veelal de overdracht van stukken veengrond aan de familie Van Ewsum, onder meer archiefstukken uit de jaren 1551 e.v., wordt de 'Swarte Rijth' genoemd. Hier een greep uit die vermeldingen:
626-57: "een aandeel in het buerenland te Noordwijk, behorende tot Olde prestersheert en tot Lullemaheert, aan de Hamrijth of Swarte rijth"
626-58: "tien roeden veen te Tolbert aan de Swarte Rijth"
626-60: "Bremaheert onder Nuis, grenzende aan de Leetz en aan de Swarte Rijth"
626-61: "enig veen, gelegen in de buerfeen aan het Melijker kerkpad en aan de Swarte Rijth" (Melijk -> Malijk, WvS)
626-62: "acht roeden veen, gelegen te Nuis aan de Swarte Rijth"
626-69: "enig veen onder Tolbert aan de Nieuwen Leijdijck en de Swarte Rijth"
626-76: "enig veen onder Nuis aan de Swarte Rijth"
626-90: "drie roeden veen te Tolbert naast aan 't vergraven veen en de Swarthe Rijth"
626-95: "hun venen, begrensd ten noorden door het Bollemeer, ten zuiden door de Swarte Rijth met de Braemhaere"
626-98: "zeven roeden veen te Tolbert nabij de Swarte Rijth"
626-99: "een aantal venen onder Nuis nabij het Bollemeer en de Swarte Rijth"
626-105: "een stuk veen aan de Zwarte Rijth, en zulks, omdat de van Ewsums hebben betaald de proceskosten tegen de abt van Aduard inzake het veen van ter Hellen, waarin Maria van Hongarije, Johan van Ligne, graaf van Aremberg, Gerhardus van Dwingell, abt tho Jerusalem, Georg Jarges en Mr. Hans Winckens uitpraken hebben gedaan"

In een straatnamenboekje van Leek, 2e druk 1995, Over Krijthesreed en Schreiershoek, staat over 'Swarte Ryth':
"(lett: zwarte veenstroom) De Swarte Ryth is een verdwenen riviertje, dat door Zevenhuizen heeft gestroomd. In het verleden speelde dit riviertje een rol bij twisten omtrent de vaststelling van de grenzen tussen de drie noordelijke provincies. De Swarte Ryth was de bovenloop van de Friese rivier de Boorn. Het veenbeekje werd in ca 1550 genoemd als grens tussen Groningen en Friesland. Later kreeg een gedeelte van het beekje de naam 'De Lek'." Ik vraag me af of dit laatste wel klopt (zie hierna, bij het boek van W.T. Vleer), maar het zou kunnen.

Overigens, 'lek' = 'waterloop; 'lek' -> 'Leek', WvS; het Engelse 'lake' kan ermee te maken hebben; feit is verder dat er in Noord-Holland, 1 km ten westen van Monnickendam, een meertje ligt dat 'De Leek' heet; er was daar vroeger ook een veenrivier 'De Leek'.

Bolling e.a. (2000), p. 52, tonen een mooi getekend kaartje van rond 1800 van "de LEEK" en omgeving. Je moet het een kwartslag draaien voor de juiste windrichtingen, maar ook het riviertje 'De Lek' staat erop aangegeven. "LEEK betekent waterloopje, maar ook grensscheiding", aldus het boek. Het water liep iets ten oosten (moet dat niet 'ten westen' zijn?, WvS) van het voormalige Huis ter Heijl en vormde ter plekke grotendeels de grens tussen de provincies Groningen en Drenthe. Bij de aanleg van de Leekster schans is de loop van de Leek iets naar het zuiden verlegd, weet G. Hadders.

In Rond terpen en brinken. Uit de historie van Westerkwartier en Noordenveld (1981) van W.T. Vleer lezen we op p. 101, over een conflict in 1550 "tussen de ingezetenen van Roden en die van Vredewold over de grens bij de ,,Hongercamp'', tegenwoordig ten zuiden van Nietap en ten zuidoosten van de Leekster kerk: "Uit de stukken blijkt, dat er toen twee stroompjes waren: de Leeck en de Ryth. De loop van de Leeck is nu nog de provinciegrens. De Ryth is de sloot die oostelijker ligt en ook nu nog aanwezig is." Vreemd is wel dat hetzelfde boek op p. 117, in de tekst over Zevenhuizen, schrijft: "Omstreeks 1700 werd vastgehouden aan de toen al verdwenen grensrivier." En, op p. 120: "...de nu verdwenen bovenloop van...".

Op www.dehaspel.nl vind ik de tekst "vermoedelijk van de Kokswijk via de Haspel naar het Wasemeer", over de Swarte Rijt. Zo staat het ook vermeld op p. 117 van Vleer (1981): "dat van de Kokswijk af via de Haspel naar het Waskemeer en Bakkeveen liep. Dit was de bovenloop van de Friese rivier de Boorn." (Voor 'Wasemeer': zie hieronder op het lichtbruine kaartje.) Het Friese riviertje de Boorn begint ten noorden van Bakkeveen, gaat dan tussen Drachten en Gorredijk westwaarts en kwam vroeger uit in de 'Middelzee'.

In Kort berigt hoe dat het Huis van Nienoord, de Veenen in Vreedewold an sig heeft bekomen (uit 1788, gevonden op https://books.google.nl), waarin opgenomen een hele lijst van grondverkopen aan Nienoord in de 16e en 17e eeuw én de hele geschiedenis van de strijd om het Bollemeer, staat op p. 1: "...op tot aan de Swarte Ryth, zyn oorspronk neemende uit een Meer het Swarte water genaamt, geleegen by Veenhuisen, welke Swarte Ryt altoos van ouds de scheydinge is geweest tusschen Friesland en deeze Provintie (= Groningen, WvS); loopende voorts voorby de Friesche paalen, tot in de Lauwers...". Ik ga ervan uit dat de Swarte Rijth dus nog verder noordelijk richting Noordwijk liep. (NB. In zuidwestelijk Norg is er een straat 'Zwarte Water', volgens Wikipedia genoemd naar een "voormalig veengebied 'Zwarte Water'".)
In hetzelfde, zojuist genoemde, Kort berigt... staat op de pagina's 26 en 27 een kaartje getekend, met daarop beide namen, Swarte Water en Swarte Ryt. Het kaartje - zie onder - moet je 180 graden draaien voor het juiste beeld, want noord=zuid en oost=west (zie de aanduidingen "Noord","Oost" en "West"). Bolling e.a. 2000 hebben op p. 32 een kaartje uit 1825 waarop het meer staat vermeld. In dit boek vind je beide namen ook terug op een kaart van Johannes Tideman, uit 1707. Hier moet je eveneens het noorden en zuiden 180 graden draaien.

Op de webpagina weikopiebes.nl/vakantie10/reis2017.htm, een reisverslag, staat: "Oude mannen wisten voor de rechter te vertellen dat zij niet verder op wolven joegen dan tot het zwarte veenstroompje de Swarte Ryt/Zwarte Ryt ook wel Boarnster Ie/Boornser Ee, omdat de Opsterlanders het vanaf daar overnamen. De Swarte Schans (of Zwartendijksterschans, zoals het tegenwoordig heet) die hier in 1593 is gebouwd, is vanzelfsprekend een verwijzing naar de Swarte Ryt."

In haar boek Breemhaar, een centrum in de wereld uit 1999 vertelt de in onze contreien redelijk bekende schrijfster Alida de Vries (1912-2002), die de streek zelf goed leerde kennen nadat ze hier op haar tiende was terechtgekomen, op p. 18 over de Swarte Ryth: "Dit riviertje had een belangrijke functie voor de waterafvoer. Bovendien was het een algemeen aanvaarde scheiding of grens tusssen Vredewold (Groningen), Haule (Drenthe) (nee, Friesland, WvS, al zegt men wel over Haule: "...het mooiste stukje Drenthe in Friesland" (haule.nl)) en Friesland. In dit eenzame grensgebied kwamen tot in de achttiende eeuw veel wolven voor. Zij vormden vooral in de laatste tijd een ernstige bedreiging voor de schaapskudden die toen op de heidevelden graasden. Door grote jachtpartijen probeerde men het aantal te beperken. Maar als de jagers bij de Swarte Ryth waren aangekomen, gingen zij niet verder. Drentse jagers namen de jacht dan over. De gemeente Opsterland (dat is in Friesland, WvS) leverde voor die jacht manschappen om de ingezetenen te beschermen tegen deze dieren."
Ook in de zeventiende eeuw veroorzaakten wolven veel overlast, waardoor de grietmannen maatregelen namen voor wolvenjacht. In 1615 was er een "instructie voor den houtvester" en werd ingezetenen bevolen "op boete van vijf gouden guldens, zich te voorzien van een goed geweer, ten minste een verrejager (springstok met ijzeren punt, die als spies kon worden gebruikt) of een vork, en proviand voor vier dagen, en zich te begeven naar plaatsen die hen zouden worden aangewezen. Slechts zieken en ouden van dagen werden vrijgesteld."
Over de Swarte Ryth zegt Alida de Vries verder nog (p. 19): "Tekenen wijzen er op dat het de grens van Friesland, het Meeuwmeer, passeerde, - dat volgens de kaart gelegen was tussen De Wilp (dat toen nog niet bestond) en Bakkeveen - verder kronkelde naar het Wasemeer en vandaar naar het Langemeer. Dit meertje moet gelegen hebben achter de Meenkenshoeve. (...) Door het toen nog woeste gebied zocht het stroompje de laagste weg en ging in zuidelijke richting. Niet ver, dan boog het weer naar het oosten (zie kaartje). (...) Het kaartje (onduidelijk is welk kaartje A. de Vries hier specifiek bedoelt, maar mogelijk een uit de Encyclopedie van Friesland, WvS) geeft aan dat het riviertje al spoedig daarna ombuigt in oostelijke richting en wat het eerste gedeelte betreft vrijwel parallel loopt met de Dwarshaspel. J. Postma heeft zijn boerderij die aan deze weg staat dan ook naar het stroompje genoemd: 'De Swarte Ryth'. Aangegeven wordt dat het riviertje De Haspel en Kibbelhoogten passeert en aankomt bij de Oude Streek, de weg die naar het centrum van Zevenhuizen voert. (...)
Volgens het kaartje stroomt de Swarte Ryth, nadat zij de Oudestreek gepasseerd is, verder richting Commissiebos, en daarna richting Leek. Dan ergens, wordt men het spoor bijster, maar dicht bij Leek duikt een diep met dezelfde naam weer op, maar nu is het gegraven. Op de kaart ziet men ook getekend het Droogemeer. Waarschijnlijk lag dat achter mijn vaders boerderij.
"
Op p. 58 bij De Vries lezen we nog, bij het vermelden van de borg van de familie Thedema (zie hierboven bij p. 31): "...op de Drentse zijde van het riviertje "de Lek"- de gegraven Swarte Ryth waarover reeds geschreven is".

Op de website van de Historische Vereniging van Haule tref ik het volgende aan (temidden van veel andere interessante wetenswaardigheden): "De Boorn ook wel genoemd de ,,Zwarte Ryth die ergens in dit veengebied zijn oorsprong moet hebben gehad, speelt daarin een rol. De juiste plaatsbepaling geeft evenwel problemen, hetgeen al blijkt uit het feit, dat A. P. Driessen in 1797 al schreef, ,,dat men over de ware plaats van de sogenaamde Swarte Ryte reeds voor meer dan een Eeuw selv bij het Huis de Nienoort in verwarring is geweest ."

Via het hierboven genoemde verslag op weikopiebes.nl kwam ik terecht op een 'voorstudie' (voor de kaart van Beckeringh), op beeldbankgroningen.nl waarop de "Swarte Schans en de "Swarte Rijt off Borenster Ee" (de 'Boorn' dus) staan, net als onder meer "Nijenoort" en "Lieck"; zie de afbeeldingen hieronder.

Zie hieronder het kaartje uit Kort berigt..., dat je 180 graden moet draaien voor een kloppend beeld. ...Eigenlijk klopt het dan nog niet helemaal, want we weten dat het Leekster Hoofddiep van zuid/zuidwest naar noord/noordoost loopt. Je moet de kaart, waarop vermoedelijk de tweede fase van de veenwinning is afgebeeld, dus nog ietsje draaien. Het boekje Turf op de grens uit 2002 van G. Hadders onderscheidt op pp. 23-24 drie veenwinningsfasen (zie foto verder naar onderen). In de tweede helft van de zestiende eeuw begin de eerste fase, in de tijd van Wigbolt van Ewsum jr. De periode vanaf rond 1700 is de tweede fase. De derde fase vindt pas plaats ná publicatie van de kaart van Beckeringh (1781), namelijk wanneer tussen 1815 en 1820 de Jonkersvaart wordt gegraven.

Kaartje met Swarte Ryt, in boekje 'Kort berigt...', 1788

Kaartje met Swarte Ryt, in boekje 'Kort berigt...', 1788.

Fragment van publicatiebord bij Nietap, met 'Swarte Ryth' erop.

Fragment van publicatiebord bij Nietap, met 'Swarte Ryth' erop.

Fragment van voorstudie voor kaart Beckeringh, met 'Nijenoort', 'Lieck', 'Midwolde' en 'Zulthemeer' erop.

Fragment van voorstudie voor kaart Beckeringh met 'Swarte Rijt' erop.

Het gehele kaartje van de voorstudie voor Beckeringhs kaart.

Afbeeldingen van een waarschijnlijke voorstudie voor de kaart van Beckeringh; fragmenten en totaal. Het totaalplaatje heb ik bewust een kwartslag gedraaid, voor een kloppend beeld (bron: beeldbankgroningen.nl). Tussen Nienoord en Midwolde is de oude Midwolder molen ingetekend.

Overzichtje van de drie fasen veenwinning in Zuidelijk Vredewold. (Bron: Turf op de grens)

Overzichtje van de drie fasen veenwinning in Zuidelijk Vredewold. (Bron: Turf op de grens)

p. 141: over Noordwijk - De klok van de kerk van Noordwijk werd in 1712 gegoten in opdracht van Carel Ferdinand, Anna's zoon. De klok overleefde de Tweede Wereldoorlog, kwam in een kapel in Overijssel terecht, maar werd later weer naar Noordwijk gehaald. (Bron: Vleer, 1981, p. 130)
Wat de kerk betreft: "Pleisterlagen uit de 19e eeuw bedekken de laatmiddeleeuwse kloostermoppen en in de noordwand van het koor zit een dichtgemetselde priesteringang. Binnen in de kerk is een preekstoel van omstreeks 1600, samen met het doophek afkomstig uit Leek en in 1752 naar Noordwijk verhuisd. In de dakruiter hangt een klok uit 1712 waarop de naam van Carel Ferdinand, Graaf von Inn- und Kniphausen. Begin 20e eeuw werd het doophek overbodig bevonden en gedegradeerd tot stalhek ergens in het dorp. Enkele jaren later kwam het hek terug en de dooptuin werd in de oude glorie hersteld." (Bron: https://www.kerk-noordwijk.nl/algemeen)
In Tussen Hunze en Lauwers. Kultuurhistorische schetsen uit het Groninger Westerkwartier van G.H. Ligterink uit 1968 staat: "Op 28 oktober 1712 reden ds. Croons, Edske Hendriks en Klaas Krijns met een boerenwagen naar "De Leecke" om de klok te halen, die daar per schuit was aangekomen. Ze was in Amsterdam gegoten. Ze betaalden vier gulden vracht van Amsterdam en verteerden op de Leek 12 stuivers en 4 duiten, wat voor een dergelijke gebeurtenis niet overdreven mag worden genoemd.
De klok heeft nog een jaar moeten zwijgen, want de toren werd pas in 1714 afgebouwd. Ze had 150 car. gls. gekost en dat geld moest men op de toren besparen. Al met al was de rekening nogal hoog en men besloot een partij hakrijpe bomen van het kerkhof te verkopen.
" Dit is te lezen in een klein boekje over de kerk, De kerk van Noordwijk. In Vredewold, pp. 3-4.

Preekstoel, met rechts het kleine doopvontje en vooraan het dooptuinhek (Foto: WvS, 2012)

Preekstoel, met rechts het kleine doopvontje en vooraan het dooptuinhek.

p. 144: over Petrus Venhuizen - In Geerdink-van der Worp (1995, p. 25) lezen we nog een ander bijzonder verhaal over een opstandige lidmaat, ene Abraham Kuiper/Cuijper. Het gebeurde in 1712, dus in de periode van Petrus Venhuizen. Op 19 maart dat jaar werd er "consistorie gehouden waarbij werd bepaald dat Abraham wegens dronkenschap niet mocht deelnemen aan het avondmaal. Op 11 juni wordt verslag gedaan van het feit dat de predikant en de ouderling "daar zijn ontvangen met "vuile en boosaardige bejeginge"." De ouderling werd uitgescholden, de predikant kreeg ervan langs en de boosdoener liep kwaad weg. Pas op 8 september vroeg Abraham om vergeving voor wat hij had gedaan: ""Het deed hem van herten leed dat hij door dollen toorn niet had geweten wat hij zei."". Daarna mocht hij weer aan het Avondmaal deelnemen.

ook op p. 144: over Welmoet Jans - De hele tekst over Welmoet luidt: "De saaken tusschen mij Pastor Venhuisen en Welmoet Jans in verschil zijnde zijn in t bijsijn van beijde ouderlingen en andere personen deser gemeinte in soo verre afgedaan, dat ick haar heb vergeven t ongelijk mij angedaan, zelfs die kwaataardige ontmoetinge, so sij in die visitatie an ons pleegde, na dat sij alvoorens in de tegenwoordigheid van alle die er waaren, gevraagt sijnde, (of sij iets op mijne Leven en Wandel en Leere wist of kon ter beswaeringe inbrengen waardoor ick onweerdig souen sijn tot den H predikdienst,) geantwoordt heeft niets te weten, en noijt iets oneerlijks an mij bespuert te hebben, deswegen mij voor een eerlijk Predikant houdende versoenden wij en beloofde ick haar dat of wij selwen in 't borgerlijke niet met malkanderen konden verkeeren, noijt egter de pligten van Een predikant in vereischten omstandigheden omtrent haar te sullen versuimen, gelijkwijs ook noijt gedaan had: Dit gepasseerde de waarheid sijnde, hebben wij ouderlingen deser gemeinte ondertekent.
Gepasseert den 12 martij Jannis Oosterhoff
ouderlinck
Dit merk heeft Berent Berents selfs getrokken.
" Berent Berents heeft er een 'handtekening' onder gezet.

NB Het zal zo zijn dat dit op 12 maart is opgetekend en niet op 15 maart. Het is soms lastig te bepalen of een cijfer een 2 is of een 5.

p. 145: over rentmeesterswoning - Deze woning zou het oudste huis in Leek zijn dat wordt vermeld in een document, zegt Geerdink-van der Worp (1995, p. 6). Het werd in 1661 bewoond door rentmeester Sibrant Meinardis (Geerdink-van der Worp, 1996, p. 32).

p. 146: over gordijnkap - Om precies te zijn: er is nog, thans niet te zien in de opstelling van het interieur van de borg Nienoord, een donkerbruine gordijnkap met drie GG-spiegelmonogrammen. Dit is degene die op foto 7.19 is te zien, op p. 146 van mijn boek. In de Ridderzaal van de borg zijn er echter, behalve de vier gouden (op groen) GG-spiegelmonogrammen op de hoeken van het plafond, ook nog vijf gordijnkappen met elk één. Zie de foto hieronder. De gordijnkappen en het plafond van de Ridderzaal zullen uit de tijd van Van Panhuys stammen. Eekhout (2007), p. 48 vermeldt: "Er waren nog rijk bewerkte eikenhouten interieurdelen bewaard, zoals een schouw, servieskasten en een wapenbord van Anna en Georg Wilhelm. Deze kregen een prominente plaats. Het monogram van Georg Wilhelm werd afgebeeld op de plafonds en de gordijnkappen."

GG-spiegelmonogram op gordijnkap, Ridderzaal Nienoord. Foto: WvS

GG-spiegelmonogram op gordijnkap, Ridderzaal Nienoord. Foto: WvS

ook op p. 146: over (p. 13) en vergaderinge - Geerdink-van der Worp bespreekt enkele keren de 'mennonietenvergaderinge' en de rentmeester Sy/ibrandis Meinardi. Zij doet dat in het boekje van 1995 op p. 8 en in het boekje van 1996 op pp. 12-13 (en op p. 32 noemt ze "Sibrant Meinardis" nog eens.

p. 149: over duizend gulden " an de Ordre van S Joris Geseltschap in den Haag " - In het codicil van 1706 staat dat Georg Wilhelm duizend gulden schenkt als legaat, aan de voorzitter van de Orde, waarvan steeds vijf procent rente = vijftig gulden getrokken kan worden.

Daarnaast noemt Georg Wilhelm om precies te zijn nog zeven personen die vijftig gulden ontvangen en tien personen voor tien gulden. Ik vermoed dat de tienduizend gulden dus een schatting was van wat er jaarlijks nodig was.

D. Holtman wees me er in april 2021 op dat in het boek Hugenoten in Groningen van M. Bakker e.a. uit 1985 staat vermeld: "...dat de Provincie Groningen vanaf 1690 jaarlijks 1000 gulden beschikbaar stelde voor de langdurige armen. Echter, op de landdag van 1699 kwam er discussie tussen de heren van de Stad en de Ommelanden over de verdeling van de gelden. De betaling van die jaarlijkse bijdrage van 1000 gulden werd toen opgeschort in de jaren 1700 en 1701. De arme Franse hugenoten kwamen toen in de problemen" en "...dat toen de graaf von Inn und Kniphausen van Nienoord in 1701 over de brug kwam met een gift. Het ging om 13 Franse gezinnen in Groningen die afhankelijk waren van de armenzorg." Holtman vat hier de informatie van pp. 118-119, die ik inmiddels heb nagelezen, goed samen. Er was ook een extra collecte die 1020 gulden opbracht, en daarnaast schonk de graaf van Nienoord dus een niet nader genoemd bedrag.

In het boek Hugenoten in Groningen lezen we op p. 101 dat "de gravin van Nienoord" nog een rekening had te betalen aan pruikenmaker en winkelier in "Franse artikelen" Pierre (de) Gout, een hugenoot. Dat bleek uit de "lange lijst van vorderingen", nadat Gout in 1721 was overleden. De gravin van Nienoord op dat moment was Josina Geertruid. Vermoedelijk gaat het om een aankoop door haar gedaan. Een andere schuldenares was "mevrouw Clant".

ook op p. 149: over beschikking of clausule van 22 juli 1692 - H. Brouwer berichtte mij in april 2023 dat hij als "bijvangst" het testament van 1692 had gevonden via de website Familysearch. Ik ben hem zeer dankbaar dat hij de locatie met mij heeft gedeeld, waardoor ik dit voor mij nog ontbrekende stuk tot me kon nemen. In één pdf vind je de teksten van de testamenten van 1692, 1698 en 1706, volledig door mij uitgeschreven en van enkele toelichtingen voorzien. Klik hier.

p. 151-152: over Entretiens solitaires - Sijbolts (1939) wijst er op p. 32 op dat er twee delen van het boekje waren. Het eerste deel ("bevattende 231 bladzijden") heeft als dagtekening 20 december 1693 en de "Seconde Partie van dit werk, groot 165 blz." zou volgens de auteur in hetzelfde jaar zijn uitgekomen. Hoe dan ook, Museum Nienoord heeft nog twee verschillende latere exemplaren van het werk, beide in het Nederlands.
Deel I van het eerste, Franstalige, werk is in 1695 gedrukt in Genève, bij drukkerij Vincent Miége. Dat deel bestaat uit twee delen, in één boek. Deel I gaat tot en met pagina 253, deel II vervolgens tot en met pagina 424 (inclusief inhoudsopgave achteraan). In 1706 verscheen bij drukkerij Abraham de Hondt in Den Haag het derde - ook weer Franstalige - deel, dat 188 genummerde pagina's heeft.
Via books.google kun - of kon - je eenvoudig het complete Franstalige boekje lezen, alle drie de delen bij elkaar. Op 17 augustus 2023 trof ik op books.google.com alleen de derde druk uit 1697 aan, van de eerste twee delen, waarbij deel I tot en met p. 219 beslaat en deel II t/m p. 455, waarna er nog een overzicht van de inhoud van de hoofdstukken volgt en een boekenlijst van "Livres de piété" in de collectie van de uitgever, "Jaques Desbordes" in de "Pieter-Jacob.Straat" te Amsterdam.

Het is bijzonder, maar ook wel logisch, dat Georg Wilhelm in 1706 kiest voor het opdragen van zijn boek aan hertogin Charlotte Amelie de la Trémoille, prinses van Tarente, de moeder van Anton II van Aldenburg die in 1705 met Georg Wilhelms oudste dochter was getrouwd. In 1711 scheidden Anton II en Anna Wilhelmina (zie mijn boek, p. 158 e.v.). Willem III was in 1702 overleden, zijn vrouw Maria al in december 1694, een jaar na de dagtekening van deel I en II. Dus Georg Wilhelm moest op zoek naar een andere hoogheid voor zijn boekopdracht. In 1706 was alles nog koek en ei tussen de Von Aldenburgs en de Von Inn- und Kniphausens op Nienoord.

Op de foto rechts hieronder is het begin van een "TWEEDE DEEL" te zien, op pagina "163". De foto's eronder tonen de drukvermeldingen van het boekje uit 1695 en dat uit 1706.

Overigens, in de jubileumtentoonsteling van Museum Nienoord (60-jarig bestaan) werd ten onrechte gesproken van 'bijbeltje'. Dat is het boekje beslist niet.

Eerste pagina van deel 1 van het boekje van Georg WilhelmEerste pagina deel 2

Vermelding van de druk van het oorspronkelijke Franstalige werk uit 1695, van deel I en II Vermelding van de druk van het oorspronkelijke Franstalige werk uit 1706, van deel III

Links de eerste pagina van deel 1 en rechts van deel 2. Daaronder de vermeldingen van de drukken in de oorspronkelijke Franstalige werken uit 1695 en 1706.

p. 153: over messing plaatje van Anna van der Does - J. Waterborg heeft het plaatje wél gevonden in de kerk van Dornum ("Het was inderdaad niet makkelijk te vinden; je oog moet er net op vallen") en stuurde mij er een foto van - veel dank hiervoor! De teksten van het plaatje en het rouwbord komen wel op hetzelfde neer, maar ze zijn toch niet exact hetzelfde.

Het grafplaatje voor Anna van der Does in de kerk van Dornum. Foto: J. Waterborg

Het plaatje van de grafkist van Anna van der Does in Dornum. Anna is de moeder van Françoise Zoete de Laecke van Villers, de schoondochter van Anna van Ewsum. (Foto: J. Waterborg)

ook op p. 153: over 1666 - Het jaartal "1666" in het bijschrift bij foto 8.01 klopt niet. Folkmar zou zijn geboren in 1664 of 1670 en Beatrix in 1675. Dan zou Beatrix ook geen oudere maar jongere zus van Françoise zijn. Ik zoek dit nog uit.

p. 156: over Vrede van Utrecht - Op de tentoonstelling over Anna van Ewsum op de borg Nienoord, in de tweede helft van de zomer van 2017, werd een boekje genoemd over de vredesbesprekingen in Utrecht. Daarin staat vermeld, zo 'zegt' Anna: "het gevolg van mijn zoon in geel laken". Ik heb een boekje gevonden, maar ik weet niet of dat het bedoelde werk is. Het heet De Willems-kazerne, voorheen de Witte Vrouwen-abdij te Utrecht: strekkende tot eene bijdrage van de geschiedenis dier stad en den aldaar geslotenen vrede in het jaar 1713 van L.E. Bosch, uit 1829. Zie de foto met de exacte tekst, die staat op p. 87, hieronder: "geel (Rhee-kleur) laken" van "Zijne Knechts" van de "Graaf VAN INHAUSEN".
(Overigens, er staat "vestiging Venlo" in de tekst van het museum, maar dat moet 'vesting Venlo' zijn.)

Deel van de tekst over de vredesbesprekingen in 1713.

Een deel van de tekst over de vredesbesprekingen in 1713, op een tekstbord van de tentoonstelling over Anna van Ewsum in 2017 in Museum Nienoord.

Deel van de tekst met de notitie over het geel laken.

De tekst over Carel Ferdinand en zijn gevolg, aanwezig in Utrecht, in het boekje van L.E. Bosch uit 1829. 'Galonnen' zijn sjieke opstiksels, borduursels, bijvoorbeeld op uniformen.

ook op p. 156: over mede ondertekend - "De Staatse plenipotentiarissen (= gevolmachtigden, WvS) op het congres waren Jacob van Randwijk (Gelre), Adolf Hendrik van Rechteren tot Almelo (Overijssel), Pieter Kemp (Kemp van Bommenede, WvS) (Zeeland), Sicco van Goslinga (Friesland), Karel Ferdinand van Kniphuisen (Stad en Lande), Frederik Adriaan van Reede van Renswoude (Utrecht), Bruno van der Dussen en Willem Buijs (Holland)" (uit scriptie van L. Masselink, 2013). (NB Sicco van Goslinga wordt genoemd in mijn boek, op p. 235, in verband met zijn praalgraf in Dongjum.)

en verder op p. 156: over Carelsveld - In Vleer (1981) is op p. 107-110 een heel stuk over "Karelsveld" opgenomen, dat "enkele honderden meters ten westen van de kerk en ten zuiden van de Hoofdstraat" stond. Daarmee bevond het zich dus op nauwelijks meer dan een kilometer afstand van Nienoord. Helaas is er "eigenlijk niets meer dat aan de vroegere glorie herinnert". Volgens Vleer liet Anna het 'Benckemahuis' verbouwen in 1709 (p. 107), maar ook schrijft hij "omstreeks 1700" (p. 109). 1709 is het jaar waarin op 5 september Georg Wilhelm overleed. Vleer vermeldt nog het een en ander over de bewoner Harmen Benckema: "In 1493 treffen we een Harmen Benckema aan. Hij kocht een erf te Midwolde van de abt van Aduard. We weten niet of Harmen toen reeds in Midwolde woonde of dat deze koop betrekking heeft gehad op de grond waarop het latere Benckemahuis werd gebouwd." (...) "Er werd op de plaats waar eens "onse lieve Herman" woonde een eenvoudig arbeidershuisje gebouwd en de bewoners daarvan werden "de Baronnen van Karelsveld" genoemd. Ook sprak men van "Renetten van Karelsveld", dat waren de appels die op het erf groeiden. Het laatste overblijfsel van een vergane grootheid was nog een stukje gracht, maar dit werd een aantal jaren na de Tweede Wereldoorlog gedempt."

ook nog op p. 156: over naamgenootje - Van D. Holtman hoorde ik in april 2021 dat er nóg een naamgenootje van Carel Ferdinand leefde. En, sterker nog, die had een broer met de naam Georg Wilhelm. "... (Petrus, WvS) Gasinjet had 7 (8, geeft Holtman later aan) kinderen die allemaal geboren en gedoopt zijn in Midwolde. De oudste is geboren in 1709 en heette Georg Wilhelm (het sterftejaar van graaf Georg Wilhelm!, WvS) en de jongste is geboren in 1724 en heette Carel Ferdinand." Holtman wijst me erop dat deze 'Carel Ferdinand Gasinjet' ook vermeld staat in het lidmatenboek van de kerk van Midwolde.
Een zoon van hun broer Gilbertus/Gijsbertus Gasinjet, uit Donkerbroek, heette net als zijn grootvader Petrus en werd later burgemeester van Peize. Die grootvader was wedman (gerechtelijk dienaar) op Nienoord van 1706 tot 1750 en daarna nam zijn zoon Gilbertus/Gijsbertus het van hem over. De familie is zeer waarschijnlijk gevlucht uit Frankrijk (hugenoten). (Info met dank aan D. Holtman.)
NB Er staat geen Franse refugié met de naam 'Gas(s)injet' in de opsomming van begunstigden in het codicil van Georg Wilhelm uit 1706 (zie p. 149).

p. 157: over pastoor Abbrings - Het woord "pastoor" moet natuurlijk zijn 'pastor', zoals ook letterlijk staat in de brontekst. De woorden 'dominee' en 'pastor' zijn in de protestantse kerk in feite synoniem. Verder staat zijn naam niet geschreven als "Abbrings" maar als 'Abbringh', met een 'h' op het eind. In Westra, E. (1983), Kerk voor Jan Rap en zijn maat, p. 223, staat een "J. Abbring" vermeld in de "Lijst van predikanten die de hervormde gemeente van Groningen hebben gediend". Abbring zou van 1667 tot 1716 in functie zijn geweest. Een bewijs dat Anna Wilhelmina inderdaad in de Nieuwe Kerk is gedoopt heb ik niet. Maar het ligt wel voor de hand. Het kan echter ook in de Martinkerk of A-kerk zijn geweest.
In de tekst staat nog de naam van predikant H. Themmen vermeld, als "Temmen", die "van de Doop predikende"' was. Ook deze predikant wordt genoemd in Westra's boek, op p. 224.
In de doopvermelding in de administratie van de hervormde gemeente Groningen blijkt dat Anna Wilhelmina geboren is in het huis van de familie aan de Oude Kijk in 't Jatstraat, want er staat "In t' Oude jatt" (of: "...jadt"?) (microfiche in de Groninger Archieven).

ook p. 157: over haer hoogstedele groetmoeder - Er blijkt, zie ik nu, letterlijk te staan: "haer Hoogh Edele Groetmoeder". Ook lijkt het er sterk op dat er niet 'Ewssum' staat maar "Eusum", maar goed: het is en blijft dezelfde persoon.

en verder op p. 157: over Avondmaal - "Een erge straf was de afhouding van het avondmaal", lezen we over de tijd waarin Anna Wilhelmina leefde, op p. 131 van E. Westra (1983), Kerk voor Jan Rap en zijn maat.

en ook nog op p. 157: over wederom toegelaten - Het kan zijn dat het twee aparte boodschappen zijn, zoals Geerdink-van der Worp (1998a, p. 143) het weergeeft: enerzijds Anna Wilhelmina die aangenomen wordt in de kerk en anderzijds los daarvan de terugkeer in de kerk van Derk, Grietie en Martien. In het lidmatenboek vinden we beide stukken echter wel in één alinea, al staat er een punt tussen de twee zinnen... Maar, er staat óók een punt tussen de zin met Derk en Grietie en die met Martien erin. Beide interpretaties kunnen. Het is goed mogelijk dat Anna Wilhelmina dus helemaal niet opstandig was geweest, maar dat dat alleen gold voor Derk, Grietie en Martien. Het gaat om het bovenste stukje tekst op foto 7.17 op p. 144, hieronder wat uitvergroot weergegeven. Het woord 'haar' interpreteerde ik als op Anna Wilhelmina slaand, maar het kan ook het wederkerende voornaamwoord 'haar' zijn, waar we nu 'zich' gebruiken. Tja... Het woord "alvoorens" staat overigens voor 'eerder, tevoren'.

De tekst in het lidmatenboek waarin in één alinea iets staat over Anna Wilhelmina en over Derk, Grietie en Martien.

De tekst in het lidmatenboek waarin in één alinea iets staat over Anna Wilhelmina en over Derk, Grietie en Martien.

en verder nog op p. 157: over Beata Elisabeth - Over haar staat vermeld in de gegevens van de kerk: gedoopt "tot Groningen". Ze is "daeghs vooren maensdach om 10 Uijr gebooren" en gedoopt "door pastor Mees, Alberthoma predikende".

p. 158: over 26 of 27 juni - De bronnen verschillen: de ene zegt 26 juni en de andere 27 juni. Charlotte Améénlie trouwde op 29 mei 1680 met Anton I, "een weduwnaar met vijf dochters uit een eerder huwelijk. Hij stond in hoog aanzien bij de Deense koning en was een buitengewoon rijk man. Na het huwelijk vestigde het paar zich op slot Varel bij Oldenburg. Als huwelijksgift kreeg Charlotte Améénlie kasteel Doorwerth bij Arnhem" (resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon). Anton I is dus kort na zijn huwelijk met Charlotte Améénlie overleden.

ook op p. 158: over Von Alvensleben (p. 77) - Het juiste paginanummer is 78.

p. 159: over huize Ter Heijl - Alida de Vries beschrijft dit voormalige huis op pp. 49-51 van haar boek Breemhaar, een centrum in de wereld (1999). Ze gaat hier ook in op de namen "'vagevuur' en 'lange hel', die nog bestaan". Want uit die benamingen blijkt wel dat "ze daar een hard leven hebben gehad". Later is het er beter vertoeven, zeker nadat er een kapel was gebouwd en het gebouw "doelmatiger ingericht (werd) en zelfs verfraaid, zodat men niet meer sprak van 'de Helle, maar van het paradijs'!" (WvS: zie voor de herkomst van de naam 'De Helle' mijn boek) "Het bleek al spoedig een heerlijk rust- en ontspanningsoord te zijn voor de abten" (uit Aduard, WvS).

ook op p. 159: over Apelle - Het gaat hier om Heinrich Bernhard von dem Appelle (1686-1767), een bekende Duitse edelman, die in 1716 op bezoek was bij zijn verre achterneef Carel Ferdinand, Anna's zoon. (Bron: 36957-Article Text-46295-1-10-20200812.pdf, p. 10, een tekst van Redmer Alma over Von dem Appelle). Von dem Appelle heeft een grondige studie verricht naar diverse (Nederlandse, Friese) adelsfamilies en familiewapens.

en ook op p 159: over ook al een zoontje - Johann Enoch Böm was getrouwd met Lucie, en ze zouden drie kinderen hebben (volgens de Deense schrijver Juel Larsen), waarschijnlijk al in de tienerleeftijd. In de gerechtelijke stukken is echter alleen "unschuldiges Kind" (in een smeekbede van Lucie aan graaf Anton II) en "welcher sonst bereits mit seiner Frawen Kinder gezeuget hat" te vinden.

p. 161: over 1583 - In Hadders (1992) staat op p. 30 over het jaar 1586: "De grootste Spaanse inval vond plaats van 13 tot 17 januari 1586. Bij het huis Nienoord, al geruime tijd in Spaanse handen, hadden zich zo'n 3000 soldaten en 700 ruiters verzameld, afkomstig uit verschillende Spaanse legerkampen."

p. 163: over ananas, mais - Zie mijn opmerking hierover op deze webpagina, bij p. 219, in verband met een eventuele link met aandelen in de West-Indische Compagnie.

p. 166: over RENOVATUM - In Hier ziet men uit paleizen, het proefschrift van Johan de Haan uit 2005, vinden we op pp. 66-67 iets meer info over de renovatie van Nienoord in 1678/1679: "Georg Wilhelm van In- en Kniphuisen schakelde rond 1678 waarschijnlijk stadsbouwmeester Matthias Kruyff in om de gehavende Nienoord in alle pracht te herstellen. In de crediteurenlijst van Kruyff staat de graaf namelijk voor een bedrag van 393 caroli gulden vermeld, met de toevoeging "soo hij meerder aen Mr. Matthias Kruiff verschoten heeft als hem volgens besteck toekomt". Kruyff schakelde overigens waarschijnlijk wél zijn Amsterdamse contacten in om beeldhouw- of steenwerk te leveren, gezien dezelfde crediteurenlijst met namen van Amsterdamse ambachtslieden."

p. 167: over twee buffetkasten - De Haan (2005, p. 286) dateert de buffetkasten in de Ridderzaal op "ca. 1730-1750" en hij zegt "herkomst onzeker". Waarop dat is gebaseerd, staat er niet bij. Ik zal nog eens goed de inventarislijsten van Nienoord checken. Wordt vervolgd.

p. 168: over 'ahnengalerie' - Zie opmerking hieronder bij pp. 224-225.

p. 169: over nieuwe gebouw van Van Panhuys - In Geerdink-van der Worp e.a. (1999) staat op p. 5: "In 1887 werd eerst het zomerhuis (woongedeelte van de borg, neem ik aan, WvS) vergroot en een kas achter de schelpengrot gebouwd."

p. 172: over vierde kanon - Van het vierde kanon zijn diverse foto's online te zien, bijvoorbeeld als je googelt op 'Springfield Arsenal LLC kniphausen'. Behalve "Ex ungue leonem" staat ook de bekende Kniphausenspreuk 'Dominus providebit' op het kanon.

p. 174: over tuin - Er moet ooit, zo geven Geerdink-van der Worp e.a. (1999, p. 93) aan, een boerderij hebben gestaan op Nienoord, dichtbij de borg. Waar, weet ik niet.

ook op p. 174: over 1966 - In Geerdink-van der Worp (1995, p. 68) staat dat het oostelijk deel van het schelpengrotcomplex in 1962 is afgebroken. Dat strookt niet met enkele foto's op beeldbankgroningen.nl uit 1966, waarop dit gedeelte nog is te zien.

p. 175: over andere sculpturen - In de jaren '90 van de vorige eeuw heeft Luc Eekhout - directeur van Museum Nienoord van 1993 tot 2010 - vier tuinbeelden laten terugbrengen naar Emden, "omdat ze aanvankelijk daar vandaan kwamen", aldus een notitie op een printuitdraai. Daarop is een foto te zien van een mansbeeld. De foto bevindt zich nog altijd in de 'Beeldbank Groningen'. Zie hieronder de print. Om wat voor beelden het verder gaat, staat niet vermeld. Ik wil dit nog eens uitzoeken.

Melding over het terugbezorgen van vier tuinbeelden naar Emden; de foto van het beeld is uit 1966, gemaakt door 'Gaaikema

Melding over het terugbezorgen van vier tuinbeelden, van bij de schelpengrot, naar Emden. Dat gebeurde in opdracht van Luc Eekhout, toentertijd directeur. De foto van het beeld is uit 1966, gemaakt door 'Gaaikema'.

p. 176: over Negenpuntige ster op het dak - Zou de ster misschien een verwijzing zijn naar de ster van Bethlehem? In dat geval kun je eventueel denken dat de 'morenkoppen' in de schelpengrot verwijzen naar Balthasar, een van de drie wijzen/koningen uit het oosten (zie mijn opmerking bij p. 100, over Balthasar, en zie echter mijn opmerking hierover bij p. 179).

p. 178: over Dolfijnen - Op de website asbeelden.nl staat: "In de mythologie uit de klassieke oudheid, bracht de dolfijn de zielen van de overledenen naar het hiernamaals, het land der gezegenden, over de horizon. Dit gaf aan de dolfijn een extra betekenis van steun en kracht voor wedergeboorte en vernieuwing." Daarbij is een afbeelding geplaatst waarop ook een fluit- of trompetspelende mens is te zien. Zie de foto hieronder.

Dolfijn met fluitspeler op zijn rug.

Dolfijn met fluitspeler op zijn rug, afbeelding uit de Griekse mythologie (Bron: asbeelden.nl).

Daarnaast vertelt Siegfried Steglich, in aflevering 3 van de EO-tv-serie Firma Erfgoed, in een item over de Sint Jacobskerk in Vlissingen dat de dolfijn staat voor de West-Indische Compagnie.

ook op p. 178: over Ook deze vin eindigt in een drietand - Dat geldt alleen voor de linker vin; rechts eindigt hij in een tweetand.

verder nog op p. 178: over mensachtige wezens - Het kunnen ook wel putti zijn, dezelfde figuren als bij het grafmonument in de kerk van Midwolde. Ik ben er nog niet helemaal uit wat de figuraties nu precies voorstellen, maar ik heb er verschillende gedachten over, zoals in mijn boek op p. 178 is te lezen.

p. 179: over vaas met bloemen - De vaas links heeft geen handgreep en bevat vijf stelen met bloemen en in totaal zeven bloemknoppen, de vaas rechts heeft wél een handgreep, telt drie stelen met bloemen en zes bloemknoppen. Of er een bepaalde betekenis aan gehecht kan worden, daarover heb ik geen idee.

ook op p. 179: over later aangebrachte plafond - In een brief van H. Vos uit 1969, toen nog conservator van Museum Nienoord (later directeur), lezen we dat het houten plafond er in 1912 nog niet was.

en ook nog op p. 179: over Morenkoppen - Je zou kunnen zeggen dat het hoofd links (vanuit de ingang gezien) een man is en rechts een vrouw. Dat past dan mooi bij de twee mannelijke en de twee vrouwelijke figuren die zich respectievelijk op die twee muren bevinden. Een link met koning Balthasar (zie p. 110) ligt dan niet voor de hand.

verder nog op p. 179: over Adriaan en H. Kooy te Auard - Op 15 september 1960 stond er een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden over de gebeeldhouwde 'kop' van 'Adriaan'; de heer Kooy wordt hierin genoemd. Zie foto hieronder.

Artikel in NvhN op 15 september 1960 over 'Adriaan'

Artikel in Nieuwsblad van het Noorden, 15 september 1960, over 'Adriaan'.

p. 181: over een beetje fantasie - Heel misschien is Georg Wilhelm in Acteon (of Zeus, maar dat ligt niet voor de hand) te zien, en Anna in Diana (of Callisto, maar dat is niet logisch). Ik blijk niet de enige met deze gedachten, getuige wat schilder en medeoprichter van De Ploeg, glazenier, docent en kunstrecensent Johan Dijkstra (1896-1978) schrijft in het Nieuwsblad van het Noorden, op 11 februari 1962, in het artikel Protestantse devotie en mythologische schilderkunst op de Nienoord in de 17e eeuw: "(...) ik meende zelfs hun (= van Anna en Georg Wilhelm, WvS) gelaatstrekken in de beide hoofdiguren Acteon en Diana te kunnen ontdekken - men gebruikte zijn opdrachtgevers zelf wel als model bij dergelijke gelegenheden."

p. 183: over krijgsman - In een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden van 21 juni 1957 staat deze schildering op hout genoemd, die overigens momenteel in het bezit is van Museum Nienoord en daar ook is te zien. Zie de foto. Er valt onder meer te lezen: "Want die deur is geschilderd door niemand minder dan Herman Collenius die destijds in opdracht van de kunstminnende Anna van Ewsum alle deuren in Nienoord van ridderfiguren heeft voorzien."

De schildering van de 'krijgsman' op wat een deur zal zijn geweest.De deur met de 'krijgsman', april 2014.

De schildering van de 'krijgsman', door Collenius, op wat een (stal?)deur zal zijn geweest; links het krantenbericht, rechts een foto van de 'deur' in april 2014 door mij genomen op Nienoord.

ook op p. 183: over naar de stad Groningen gebracht - Johan Dijkstra (zie hierboven, bij opmerking bij p. 181) schrijft op 11 februari 1962 in het Nieuwsblad van het Noorden: "De zaak zit zo: al sinds jaren (van 1937 af) stonden op mijn atelier in de Prinsenhof de geweldige schilderingen uit de balzaal van de oude borg te Nienoord, door Herman Collenius in 1683-1685 geschilderd, om gerestaureerd te worden."

p. 185: over marmeren grafmonument - Het marmer is carraramarmer, wit marmer, afkomstig uit de ten oosten van de Italiaanse stad Carrara (noordwest-Toscane) gelegen marmergroeven.

ook op p. 185: over slechts één euro - De entreepijs is tegenwoordig nóg lager, want de kerk is in het kader van Het Grootste Museum van Nederland geheel gratis te bezoeken, van 1 april tot en met 31 oktober, donderdag tot en met zondag 11.00 - 17.00 uur. Een kerkgastheer of -vrouw is op zaterdag en zondag aanwezig van 13.00 tot 17.00 uur.

en ook op p. 185: over grafmonument - Een leuk weetje is dat de Stichting Oude Groninger Kerken eigenaar is van zowel de kerk als het grafmonument. "Uit nader historisch onderzoek door het Rijksvastgoedbedrijf is gebleken dat het monument nu al eigendom is van de SOGK", meldt het Dagblad van het Noorden op 16/17 december 2014. De clou: het Rijk was vergeten het monument te claimen, na aankoop van de kerk door de SOGK, in 1971. "Het blijkt dat tot op heden er geen opstalrecht of enig ander recht gevestigd is voor het monument. Volgens het huidige recht betekent dit dat de eigenaar van de ondergelegen grond (SOGK) door natrekking ook eigenaar is van het hierop gevestigde monument. Niet het Rijksvastgoedbedrijf, maar wijzelf blijken juridisch gezien reeds eigenaar van het monument", aldus de SOGK. In zijn lezing over Rombout Verhulst op 7 april 2019 memoreerde A. Graansma dit opmerkelijke feit nog even. Meer erover is te vinden op: https://groningerkerken.wordpress.com/2015/01/07/vanwege-natrekking.

Nog iets anders: A. Graansma wees in zijn lezing over Rombout Verhulst, in Museum Nienoord (7 april 2019), op het bestaan van een gipsen afgietsel van het grafmonument. Het is in het bezit van het Rijksmuseum, maar een foto op de site van het museum is (was op 13 juni 2019) niet voorhanden. Foto's zijn wél te vinden op beeldbankgroningen.nl; kies bijvoorbeeld trefwoord 'gipsafgietsel'. De maker van de gipsen kopie is J.H. Schröder. De opdracht ter vervaardiging, door het Rijksmuseum, werd in 1896 gegeven, getuige artikelen in de Leeuwarder Courant van 9 en 28 april dat jaar. Er staat duidelijk in beschreven hoe de kunstenaar te werk ging met klei en gips. In een klein artikel op 17 april dat jaar staat in dezelfde krant vermeld dat deze Schröder ook het beeld van Adriaan Clant in gips zal uitwerken.

verder nog op p. 185: over bestaande monumenten - R. Alma geeft in zijn artikel Portretzerken in Groningen een overzicht van "de grafstenen met afbeeldingen van, meest adellijke, overledenen" in en rond Groninger kerken (Grafzerken in Groningen, 2005, vol 22, nr. 4, pp. 105-120). Vermoedelijk heeft Anna de grote zerk van Aepko Onsta en Gele van Euwsum, met het skelet in het midden, ook wel eens gezien, toen die zich nog in de kerk van Wetsinge bevond.

p. 189: over kleimodel - Stefan Glasbergen, die een boek over Rombout Verhulst in voorbereiding heeft, vertelt in een mailbericht (van 9 september 2020): "(...) weet ik niet zeker of er ooit een kleimodel geweest is. Verhulst spreekt in het contract van een 'opgemaeckte modell in t kleine op de Nijenpoort berustende'. Ik weet dat Verhulst voor een aantal van zijn werken ook tekeningen heeft gemaakt, het zou kunnen dat hij daar ook in dat geval (...) op doelt."

p. 190: over guirlandes - Duidelijk is te zien dat de guirlandes eikenbladeren en eikeltjes hebben.

p. 191: over gordijn dicht - In een handgeschreven brief vertelde Reinder Hovinga mij in februari 2018: "Je schrijft dat het gordijn dicht gaat. Dit moet zijn dat het juist open gaat. Het staat - niet toevallig! - vlak bij de Latijnse tekst dat de weg van de dood juist leidt naar het leven! Volgens het geloof komt het werkelijke leven nog na de dood." (...) "Volg je deze geloofsbenadering dan komt dit nieuwe leven ook terug in de spiegel van de rechtse putto, maar ook in de (2) spiegels in de (...) schelpengrot."
In een e-mail op 1 maart 2018 stelt P. Hoffer dat het gordijn geen gordijn is maar een doek dat de drie familiewapens verbindt. Als je goed kijkt, zie je dat de bovenste putto Faam al een doek over zijn schouder draagt. Dat doek kan - vind ik - achter de drie familiewapens van Carel, Anna en Georg langs naar de bovenste putti links en rechts gesplitst zijn. De ene interpretatie (gordijn) sluit de andere (verbindingsdoek) niet uit.

p. 192: over verloren geraakte beeldje - Volgens Freerk Veldman heeft het beeld enige tijd in de tuin van de ouders van Anco Wigboldus gestaan, vertelde hij me in maart 2023, in een persoonlijk onderhoud met hem en zijn echtgenote, te Winsum.

ook op p. 192: over leven, spiegel, zeis en slang - Op de tentoonstelling '500 jaar Reformatie in het Westerkwartier' in Museum Nienoord (oktober 2017 - maart 2018) staat, aanvullend op de tekst in mijn boek, over de spiegel nog dit: "De rechter putto heeft zijn hoofd verwachtingsvol naar de hemel gekeerd. Hij geeft aan dat een beter leven pas bereikt kan worden, nadat je alle aardse ijdelheden hebt afgezworen. Kijk naar zijn hoofd, dat is afgewend van de net opgepoetste spiegel, h t symbool van ijdelheid". Het - terechte - idee is dus dat het rechter beeldje voor eeuwig leven boven het aardse leven staat. Zie ook de volgende aantekening.
Over de zeis van de linker putto is nog te lezen: "De zeis achter zijn rug geeft aan dat de dood onverwacht toe kan slaan." En over het in de eigen staart bijten door de slang: "Dat staat voor de onvermijdelijkheid van de dood."
Maar, je kunt net zo goed zeggen dat de ouroboros een symbool is voor het eeuwige leven, voor een cirkel van leven. Op kunst-en-cultuur.infonu.nl staat bijvoorbeeld: "De naam ouroboros komt uit het Grieks en betekent staart-eter. Het is de slang die zich in zijn eigen staart bijt en doordat het daarmee een soort van cirkel vormt, sinds jaar en dag de onafgebroken vernieuwing van het leven illustreert (...) In de kunst is de slang die zich in eigen staart bijt, een veelvoorkomend motief. Veel succes was er in Italië in de tijd van de Renaissance, een tijd waarin de staart-eter veelvuldig werd uitgebeeld op schilderijen en op en om sculpturen en beelden. Daarmee werd het nog sterker een symbool voor wedergeboorte (=letterlijk renaissance)."

verder op p. 192: over spiegel - R. Hovinga, juni 2020: "De rechtse bij Anna heeft de spiegel. De bijbeltekst is: nu zien we nog in raadselen maar dan (straks dus) zien we de werkelijkheid; het Echte Leven." Zie ook de opmerking van Reinder Hovinga hierboven, bij p. 191. P. Hoffer wees me er in juni 2022 op dat de spiegel bol is en dus een vertekend beeld geeft: het aardse leven is niet het echte leven, zou je kunnen zeggen...

en verder nog op p. 192: over putti - P. Hoffer zegt (in een niet-openbare tekst) met betrekking tot de twee onderste putti, dat de rechterkant van het grafmonument (met de putto die 'leven' verbeeldt) de 'goede' kant is en links (met de putto die 'dood' verbeeldt) de 'slechte'. Goed opgemerkt! Wel moet je erbij bedenken dat je dit dan niet 'heraldisch' moet opvatten, waarbij links en rechts is gezien vanuit de personen zelf. In een lezing over Rombout Verhulst op 7 april 2019 meldde A. Graansma nog dat je zou kunnen zeggen dat Anna en Carel Hieronymus in feite tussen het leven en de dood in liggen.
R. Hovinga wijst er - in juni 2020 - op dat de putti vleugels hebben omdat ze opstijgen "naar het licht, het Eeuwige Licht. (...) Kijk ook naar de bovenste: ze hebben al het hemelse, het blije van het Nieuwe Licht/Leven/Verwachtingsvolle over zich. (....) De onderste twee, op de aarde staand, hebben dat niet. Ze torsen nog de aardse lasten mee."

en dan ook nog op p. 192: over in een tuin - Het beeldje zou in die tuin onder andere een favoriet mikpunt zijn geweest van sneewballen en later naar de familie Bindervoet van de borg in Zuidhorn zijn gegaan, zo meldt A. Graansma in zijn lezing van 7 april 2019.

p. 193: over gehuld in nachtkleding, nachthemd en japonscher (= Japanse) rok - Hoewel ik mijn lichte twijfel over de tot nog toe bestaande opvattingen wat betreft de kledij van Anna en Carel in het grafmonument nooit heb geuit (hoezo Anna in nachtkleding?), verbaast het me niet dat Margaret Breukink-Peeze er in het julinummer (jaar 2018) van Groninger Kerken op p. 83 op wijst dat het geen "nachthemd" betreft voor Carel Hieronymus en dat Anna niet is gehuld in nachtkleding. De borgvrouw draagt "een rok en een korset met baleinen. Op haar hoofd draagt zij een tipmuts met weduwensluier". Hierbij verwijst Breukink-Peeze naar een mondelinge mededeling van B.M. du Mortier, conservator Kostuum van het Rijksmuseum. Bij Carel is het - legt ze overtuigend uit - een kimono. "Beide echtelieden zijn gekleed in de huisdracht van de elite in de tweede helft van de zeventiende eeuw", aldus Breukink-Peeze.
De auteur schetst mooi hoe de "Japonsche rock ('Japanse lange jas'), een gewatteerde tabbaard" in de zeventiende eeuw in de mode raakte "bij de elite" (p. 84), als kleding voor in huis. In mijn boek staat echter ook duidelijk vermeld, onder verwijzing naar De Winkel (2007), dat de Japonse rok een "exotische kamerjas die om de geportretteerde werd gedrapeerd" was. Dus de kimono-gedachte was al bekend. In een naschrift bij het artikel heeft Breukink-Peeze het zelf over een "'slaaprok"' (p. 85): "In de loop van de achttiende eeuw vereenvoudigt de Japonse rok van kostbaar statussymbool tot een huiselijke kamerjas en wordt dan kortweg Japon genoemd. (...) Buitenlandse reizigers zien verbaasd hoe heren in hun 'slaaprok' over straat gaan om het koffiehuis te bezoeken." Een bron staat er helaas niet bij.

ook op p. 193: over blaast een doodshoofd de fakkels van de levenslamp uit - In een handgeschreven brief van december 2019 licht R. Hovinga toe: "Dit is niet geheel juist: alleen de lamp in het midden te zien wordt uitgeblazen. De brandingen links- en rechterzijde niet. Ze zijn de verwijzing dat de dood wordt uitgeblazen maar dat het eeuwige leven juist voortgaat aan beide zijden." Later (juni 2020) voegt Hovinga er in een brief nog aan toe "dat op hetzelfde ogenblik de eeuwige levensvlam gaat branden". Zie ook de opmerking hierna!

Op de foto hieronder zijn de vleugels links en rechts te zien, elk met drie ribben (zie in de rode cirkels).

Links en rechts van de schedel zijn vleermuisvleugels te zien. (Foto: WvS, 2012)

De schedel die de levenslamp uitblaast (midden), en links en rechts branden de fakkels juist nog wel. In de rode cirkels zijn de vleugels te zien van een vleermuis.

verder nog op p. 193: over 'levenslamp' - Je zou kunnen zeggen dat je op de foto het vlampitje kunt zien dat het doodshoofd uitblaast.

Hier zie je wat het doodshoofd precies uitblaast. (Foto: WvS, 2023)

Hier zie je wat de schedel uitblaast; het lijkt een vlampit te zijn.

p. 194: over vleermuis en vleermuisvleugel - De vleermuis werd volgens De kerk van Midwolde (2006, pp. 22-23) "in de christelijke middeleeuwen" gezien als "een gevallen engel die het licht van de waarheid schuwt". In augustus 2018 wijst P. Hoffer me nog op het volgende, voor wat betreft de schedel met vleermuisvleugels: "Het kapsel van deze schedel, in de vorm van vleermuisvleugels, benadrukt de bruutheid van de dood, het einde van ons stoffelijk omhulsel. Duivels kregen in de middeleeuwen de leerachtige vlerken van vleermuizen; het was "der Vogel des Teufels, der Verkörperung des Fursten der Finsternis (J.C. Cooper). Volgens Hildegard von Bingen vliegt de vleermuis in de tijd dat mensen rusten en de geesten onderweg zijn. De vleermuis is een attribuut van de gepersonifieerde nacht (J. Hall)." Deze interpretatie maakt de gedachte dat de drie ribben van de vleugels verwijzen naar de Goddelijke drie-eenheid (staat verderop vermeld op deze pagina 194) niet houdbaar, stelt Hoffer terecht.

Mede met dank aan P. Hoffer heb ik gezien dat het doodshoofd dat de levenslamp uitblaast aan beide kanten een vleugel heeft, nadat eerder R. Hovinga me er al op wees. "Dit traditionele middeleeuwse symbool verwijst zowel naar het onvermijdelijke, als naar het herscheppende element van de dood: de ziel die naar de hemel vliegt", aldus Hoffer, in een ongepubliceerd stuk. De gevleugelde schedel kan ook duiden op de Griekse god Chronos, oftewel 'Vadertje Tijd'. Diens vaste attributen zijn een zeis en een zandloper. Hoffer heeft een interessant stuk (uit 2018) samengesteld over het grafmonument, dat is te vinden op de website van de Stichting Oude Groninger Kerken.

In een brief van 23 mei 2020 schrijft R. Hovinga me nog dat de interpretatie 'duif' niet klopt, want dat dat 'engel' zou moeten zijn. Hij geeft aan: de engelvleugel staat voor het licht en de vleermuis voor het duister, waarbij het volgens de voormalige kerkgastheer van Midwolde dus niet zozeer om "de tijd vervliegt bij dag en nacht" gaat (zoals in mijn boek staat), omdat, zegt hij: "elke dag altijd al een nacht in zich heeft". Tja... Dat laatste overtuigt me niet helemaal. Wel geeft Hovinga terecht aan dat de - voor de kijker - linkervleugel van de zandloper dezelfde is als de vleugels van de rechter putto, die volgens P. Hoffer (2018, p. 29, pdf op website SOGK) staat voor "de verwijzingen naar de overwinning op de dood en de wederopstanding ".
Opmerkelijk is overigens dat de putto linksonder dezelfde vleugels (dag/duif) heeft als de putto rechtsonder (zie foto hieronder). Je zou misschien kunnen denken dat bij de putto linksonder vleermuisvleugels beter zouden passen (denk aan: nacht - dood, dag - leven). De nacht, het duister, is vaak te vinden aan de linker zijde (voor de kijker rechts). Het Latijnse 'sinister', dat wij kennen als 'duister', betekent 'links'. Zie ook verder op deze aanvullingenpagina bij p. 202.

De vleugels van de putto linksonder (voor de kijker) zijn duidelijk hetzelfde als die van de putto rechtsonder en van de rechter(!) vleugel (voor de kijker links) van de zandloper bij Anna De vleugels van de putto linksonder zijn duidelijk hetzelfde als die van de putto rechtsonder en van de rechter(!) vleugel (voor de kijker links) van de zandloper bij Anna

De vleugels van de putto linksonder zijn duidelijk hetzelfde als die van de putto rechtsonder en van de rechtervleugel (voor de kijker links) van de zandloper bij Anna.

Hoffer vertelt me op 7 juni 2020 dat het grafmonument in een protestants-christelijke traditie vermoedelijk geen engelen zal bevatten - en dat overtuigt me - en dat de overeenkomst tussen de vleugelvorm van zandloper en putti een praktische zal zijn: "Verhulst gebruikte hiervoor min of meer hetzelfde model; wel zo praktisch." Over 'putto' versus 'engel' stelt Hoffer (p. 18): "Eroten/cupido's doken veel later op in de westerse kunst als 'putti' in de werken van de Italiaanse renaissance en als engeltjes in de kerken. Maar putti zijn geen engeltjes!" en op p. 19: "De iconografie van putti is (opzettelijk?) onduidelijk, zodat het moeilijk is om onderscheid te maken tussen putti, cupido's en allerlei soorten engelen."

ook op p. 194: over zandloper - Het feit dat je een zandloper kunt omkeren, waarna het zand opnieuw begint te lopen, "wordt in de christelijke traditie gezien als het nieuwe leven en de wederopstanding", aldus diverse bronnen.

en ook nog op p. 194: over afstand - P. Hoffer wijst me er in augustus 2018 op dat je met een Jacobsstaf niet de afstand meet, maar je positie, door middel van het bepalen van de hoek van de zon ten opzichte van de horizon. Zo kan je vaststellen op welke breedtegraad je zit. Je kunt daarom betwijfelen of Hovinga's gedachte ("De tijdspanne dus, die de overleden heer van het praalgraf op het aardse had") wel klopt. Hoffer vermoedt "dat het meer van doen heeft met 'ik ken mijn plaats in deze wereld' of 'ik ken mijn bestemming'". Of, zeg ik, de mens vaart bij leven en dood met God als kompas.
Hoffer noemt daarnaast nog een passage in het proefschrift van F. Scholten (2003), waarin de auteur zegt: "This navigational instrument, which was used to fix one's position at sea by measuring the altitude of the sun or the pole star, is also present as a relief on the side of the Midwolde tomb, where it is woven into a wreath of laurel and oak. The meaning of the instrument in this funerary context is anything but clear. As a sort of spatial equivalent of the hourglass, it could stand for (measurable) earthly finitude - transience, in other words. An alternative interpretation is suggested by the way the instrument was used. Pointing the cross-piece at the pole star (the lodestar) in order to steer a straight course could be seen as an image of a Christian life directed towards God, who ensures that man steers a steady course through his earthly existence." Hoffer en ik vinden de tweede interpretatie waarschijnlijker. Hoffer: "(...) je kunt de Jakobsstaf toch niet echt zien als het ruimtelijke equivalent van de zandloper. Plaatsbepaling is niet hetzelfde als de bepaling van tijdsduur."

voorts nog op p. 194: over enkele bladen (wijsheid) - P. Hoffer ziet het hier anders dan Hovinga. Hoffer stelt dat het gaat om documenten, lint en zegel. In Roemer Visschers bekende boek Sinnepoppen (uit 1614) staat een afbeelding met "Dat cera fidem". Dat is Latijns voor '(Een zegel van) was geeft vertrouwen (aan een document). Hoffer stelt: "Dit duidt (...) op een persoon die zich van zijn plichten bewust is en zijn aardse zaken goed heeft afgehandeld ten behoeve van zijn nabestaanden." Ik vind dit een mooie, plausibele toelichting.

daarnaast nog op p. 194: over De dood komt onverwacht - Dit thema kán ook verbeeld zijn in het feit dat de zeis van de linker putto áchter diens rug is geplaatst. Het mesgedeelte is niet van voren te zien. (Bron: De kerk van Midwolde, pp. 21-22).

en bovendien op p. 194: over handen - In een werkstuk voor haar studie wijst N. Süssbauer er in juli 2020 op dat Frits Scholten in zijn dissertatie Sumptuous Memories. Studies in Seventeenth-Century Dutch Tomb Sculpture (2003) terecht opmerkt dat de rechterhanden van Johan van den Kerckhove en Adriaan Clant een grote gelijkenis vertonen. Scholtens opmerking is op internet te lezen in de UvA-publicatie Good widows and the sleeping dead. Rombout Verhulst and tombs for the Dutch aristocracy, p. 203: "Judging by the many similarities between the two figures, Verhulst must have worked from the plaster model that he had made ten years earlier for Van Kerckhoven's tomb. The two figures are almost identical, apart from the drapery folds and the faces. This is well illustrated by the spread right hands of the two gisants" (uva.nl/ws/files/3578916/26730_UBA002001165_09.pdf).

op p. 197: over contraposto - Bij 'contraposto' zie je: "Het rechterbeen draagt het volle gewicht, het linkerbeen is ontspannen. De scheve houding die ontstaat - de rechterheup is hoger dan de linker - wordt in evenwicht gebracht door de schouders en armen (de linkerschouder is hoger dan de rechter). De ontspanning van het linkerbeen keert terug in de rechterarm. Daartegenover staan een gespannen rechterbeen en linkerarm. Het resultaat is een levendige figuur, die in beweging lijkt te zijn" (wikipedia.nl).

ook op p. 197: over meer van mannen - R. Hovinga wijst er in februari 2018 in een brief op dat homoseksualiteit bij Verhulst de reden kan zijn voor het feit "dat het daarom in Midwolde mannelijke engelen zijn". Hij doelt hier op de zeven putti. Feit is echter dat putti meestal jongetjes zijn.

en ook op p. 197: over uit twee stukken - Het beeld van Anna lijkt daarentegen uit één stuk gehouwen. Wat betreft Carels beeld: ik weet niet of dit twee stukken zijn; ik meen één.

en verder nog op p. 197: over haar ergernis - Ergernis bij Anna kan ertoe hebben geleid dat ze het beeld van Georg Wilhelm uit Nienoord weg wilde hebben. Maar ja, in Midwolde kwam zij het dan des zondags weer tegen.

en daarnaast ook nog op p. 197: over beeld - Wat ik nog nergens anders heb gelezen en zelf heb bedacht is het feit Georg Wilhelm minstens twee voorbeelden van bekenden had. Stadhouder-koning Willem III (1650-1702) liet rond 1675 een beeldje van zichzelf maken door beeldhouwer Jan Blommendael. Dit kán ermee te maken hebben dat Georg Wilhelm ook zo'n beeld wilde, maar dan levensgroot... Feit is wel dat Georg Wilhelm waarschijnlijk pas contact met Willem III had nadat hij in 1694 graaf was geworden. (Blommendael maakte overigens veel later, in 1699, nog een buste van Willem III). En Jacob van Reygersbergh (1625-1675), goede bekende van Carel Hieronymus en vermoedelijk na diens dood ook van Georg Wilhelm, liet in 1671 door Verhulst een borstbeeld maken van zichzelf (zie mijn boek, p. 187). Mogelijk dat deze - en misschien andere - voorbeelden Georg Wilhelm op een gegeven moment hebben doen besluiten een standbeeld van zichzelf te bestellen. Ik ga ervan uit dat Anna dat niet voor hem heeft besloten.

p. 198: over beeld van Georg - Het is natuurlijk mogelijk dat Anna kort na de dood van Georg Wilhelm zijn standbeeld in Midwolde heeft laten plaatsen, nog niet wetende dat hij in zijn testament Nienoord van haar wilde afpakken. Maar ik houd het erop dat Georg Wilhelm zelf of - na de dood van zijn vader - Carel Ferdinand verantwoordelijk is geweest voor het neerzetten van het beeld bij het grafmonument.

ook op p. 198: over 'omstreeks 1820-1830' - Dit kan niet kloppen, want in 1816 stond het beeld er al, blijkt uit de Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst: sedert de helft der XVIII eeuw van de schrijvers Roeland van Eynden en Adriaan van der Willigen, die hun boek opdragen aan "de Koningin der Nederlanden", toentertijd Wilhelmina van Pruisen. Op p. 202 staat het vermeld. Zie de foto hieronder.

De passage in het boek uit 1816 waarin het beeld van Georg Wilhelm in de kerk van Midwolde staat vermeld

De passage in het boek uit 1816 waarin het beeld van Georg Wilhelm in de kerk van Midwolde staat vermeld.

p. 200: over Josina - Wil Tiemes wijst er in Een contract is (g)een contract. Het praalgraf van Herman Frederik van den Bergh en Josina Walburgis in Maastricht op dat Josina een familieband had met Maria van Reygersbergh. Josina's "tante Anna van der Marck, die haar voorgangster was in Thorn, was gelieerd aan het huis van Wassenaer, waartoe Maria van Reigersbergh, als vrouwe van Katwijk behoorde."

p. 201: over vanitassymbolen - Bij een aantal borden, namelijk die van Anna, Georg Wilhelm, Carel Ferdinand en Françoise, zien we aan de onderzijde goudkleurige versierselen: bij Anna lijken er onder meer struiken met druiven of bessen te zijn (de verbeelding van een vruchtbaar leven?), maar verder zien we geen vruchten bij de andere borden. Zowel bij Anna als Georg Wilhelm zijn twee - gebroken, uitgebrande? - toortsen te ontdekken, en alleen bij Anna's tweede echtgenoot zien we links en rechts een soort vuurpotje opgehangen aan een soort groot struikenblad. Zou dit - net als het doodshoofd en de levenslamp die wordt uitgeblazen maar links en rechts toch weer vuur heeft, te zien onder de cartouche aan de achterwand van de kerk - een verwijzing zijn naar het eeuwige leven, na dit aardse leven, in het hiernamaals? P. Hoffer gaf me in juni 2022 de suggestie dat er een betekenis als van 'roem' in zou kunnen zitten.

p. 202: over J. Ensingh - Op p. 53 van Timmer (1984) staat de achternaam mét 'h' achteraan erbij, maar in Groninger Kerken van oktober 2017, p. 127 zónder 'h'. Hier is als volledige naam vermeld: "Jan Ensing". Op p. 23 van mijn boek heb ik "J. Ensing" staan.

ook op p. 202: over rouwbord van Georg Wilhelm - Duidelijk is op een foto van Johannes Gerardus Kramer (1845-1903) van rond 1900 te zien dat de herenbank nog effen gekleurd is en dat het rouwbord van Georg Wilhelm rechts in het koor naast het grafmonument hangt. Deze fotograaf J.G. Kramer is de vader van P.B. (Piet) Kramer (1878-1952), die ook foto's maakte van het interieur van de kerk, onder andere die met één vrouw met hoedje, die in een kerkbank zit. Dit is de "P.B. Kramer" die ik in mijn boek noem op p. 202. De foto's zijn te vinden op beeldbankgroningen.nl.

en verder op p. 202: over onderkant - Aan de onderzijde van Anna's rouwbord zitten links en rechts duidelijke restanten van een gat waarin kennelijk een spijker of iets dergelijks heeft gezeten (zie foto's). Dat maakt het toch wel erg aannemelijk dat er ook bij Anna ooit een onderzijde met informatie over haar sterfdatum is geweest.

Linker restant van een spijker of iets dergelijks.Rechter restant van een spijker of iets dergelijks.

De linker en rechter restanten van waar een spijker of iets dergelijks kan hebben gezeten.

daarnaast nog op p. 202: over tekening opgenomen van J. Ensingh, uit 1839 - Op de tekening zie je het rouwbord van Georg Wilhelm rechts bij het grafmonument.

De tekening van Jan Ensing uit 1839 van de kerk in Midwolde, met rechts het rouwbord van Georg Wilhelm

De tekening van Jan Ensing uit 1839 van de kerk in Midwolde, met rechts het rouwbord van Georg Wilhelm.

en ook nog op p. 202: over urnachtige voorwerpen - P. Hoffer gaat ervan uit dat het rookvazen zijn, een vanitassymbool. Dit vertelde hij me in juni 2022.

en daarnaast nog op p. 202: over doodshoofden - Dat de verschillende doodshoofden bovenop een aantal rouwborden zwart zijn, zal niets met een slavernijverleden hebben te maken. P. Hoffer vertelde me in juni 2022 dat hij elders heeft gezien dat dergelijke doodshoofden wel vaker dezelfde kleur hebben als de rest van het rouwbord. In zijn ogen is het gewoon een praktische keuze geweest.

p. 203: over preekstoel - Onbesproken in het boek zijn de zandloper en de houder ervan, die we zien bij de leuning van de preekstoel. Van wanneer de houder is, weet ik niet, maar V. Timmer vertelde me dat de zandloper, die heel oud lijkt, pas in 1986 - als geschenk - in de kerk is terechtgekomen. In de houder lijken twee drakenkoppen (mogelijke verwijzing naar Uplewert) verwerkt. Zie de foto hieronder.

De houder met zandloper in de kerk van Midwolde, met twee drakenkoppen. (Foto WvS, 2023)

De houder voor de zandloper, met twee drakenkoppen.

P. Hoffer heeft een mooie pdf samengesteld over de preekstoel in de kerk van Midwolde. Zie De kansel in de kerk van Midwolde.

p. 204: over evangelieschrijvers en hun symbolen - In P. Hoffers pdf over de kansel staat o.a.: "De connotatie van deze symbolen met de verlossing van Jezus is kort samengevat door o.a. Petrus van Capua: hij werd mens door zijn geboorte, rund door zijn offerdood, leeuw door zijn verrijzenis en adelaar door zijn hemelvaart".

De eerste (of tweede; zie hierna) vermelding is in het openingsvisioen van Ezechi l, in het Oude Testament:
"Ez. 1:1-19 Op de vijfde dag van de vierde maand in het dertigste jaar, toen ik te midden van de ballingen bij het Kebarkanaal woonde, opende zich de hemel en kreeg ik een visioen van God. (...) Dit is wat ik zag: een stormwind, komend uit het noorden, een grote gloeiende wolkenmassa, een vuur van bliksemflitsen. Daar middenin zag ik iets dat glansde als wit goud. In het midden van het vuur zag ik iets dat leek op een viertal wezens. Zo zagen ze eruit: ze leken op mensen maar ze hadden elk vier gezichten en vier vleugels. Hun benen waren recht en hun voeten, die blonken als gepolijst koper, leken op de hoeven van een kalf. Aan hun vier zijden, onder hun vleugels, zag ik mensenhanden. De gezichten en vleugels van de vier wezens zagen er zo uit: hun vleugels raakten elkaar, en omdat ze aan elke kant een gezicht hadden, hoefden de vier wezens zich niet om te draaien als ze zich voortbewogen. Hun gezichten leken van voren op het gezicht van een mens en van rechts op de muil van een leeuw, van links op de kop van een stier en van achteren op de bek van een adelaar. (...) Twee van hun vleugels waren naar boven uitgespreid en raakten elkaar, en met de andere twee bedekten ze hun lichaam. (...) Ze leken op iets dat eruitzag als brandende, vurige kolen; ze zagen eruit als fakkels. Er ging vuur heen en weer tussen de wezens, een gloeiend vuur, en er kwam bliksem uit het vuur. En zo flitsten de wezens heen en weer, als bliksemstralen..." (bron: christenvandaag.nl).

Op documentatie.org (trefwoord: 'evangelistensymbolen') tref ik nog deze informatie aan:
"Evangelistensymbolen
Het motief van de vier evangelistensymbolen gaat terug op de bijbel, en wel de teksten Jesaja 6: 1-4, Ezechi l 1: 5-28 en Openbaring 4: 6-8. In deze boeken worden de vier 'Levende Wezens' nauwkeurig omschreven. Daarin wordt verteld hoe de troon van God wordt gedragen door vier gevleugelde wezens. (...) Hoewel dat 'dragen' daarbij niet goed te herkennen is, verklaart dit verhaal wel waarom op een afbeelding van de Majestas Domini deze 'dieren' rond de troon te zien zijn. Deze 'vier levende Wezens', zoals ze in het verhaal van Ezechi l worden genoemd, verbeelden de werking van de God-Mens, die tot uitdrukking komt door de vier evangeliën. Omstreeks 300
(WvS: 'na Chr', maar het was ca. een eeuw eerder) interpreteren Irenaeus en Hippolytus de vier Levende Wezens (de 'tetramorf') als de evangelisten, maar het waren later de kerkvaders Hieronymus en Gregorius de Grote die deze symbolen direct koppelden aan de schrijvers van de vier evangeliën. (...). De vier paradijsrivieren en de vier windstreken worden eveneens geassocieerd met de evangelistensymbolen.
Tekst: Ada van Deijk (05-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders"

ook op p. 204: over inktpot - Iemand wees me er terecht op dat de engel in zijn rechterhand een (schrijf)veer heeft en die tegelijkertijd aanreikt aan Mattheüs.

De engel bij Mattheüs met schrijfveer en inktpot (een soort emmertje) (Foto: T. v. Schie)

De engel bij Mattheüs met schrijfveer en inktpot (een soort emmertje) (Foto: T. v. Schie).

p. 205: over deugden - De vrouwenbeelden worden 'kariatiden' genoemd, die al in de oudheid werden gebruikt als ondersteunende versiering in een gebouw, bijvoorbeeld in het Erechtheion op de Akropolis in Athene. Kariatiden hebben een standbeen (ook 'steunbeen' genoemd), bij het Erechtheion het rechterbeen, en een 'speelbeen'. De zes vrouwen in Midwolde steunen om en om op hun linker- of rechterbeen. Alleen bij Caritas is niet echt goed te zien op welk been de vrouw steunt, maar gezien de ene blote voet die zichtbaar is, lijkt het hier om het rechterbeen te gaan. De volgorde van standbeen is dan, van links naar rechts: R-L-R-L-R-L.
'Cannelures' noem je de verticale groeven in zuilen, die je terugvindt in de gewaden van de vrouwen in het Erechtheion bij hun rechterbeen. De beelden in Midwolde hebben geen echt duidelijke cannelures, maar bij sommige kun je zeggen dat de plooien er iets van weg hebben.
De vrouwenfiguren die je onder de preekstoel vindt, lijken zwanger ('Het Woord van God brengt goede vruchten voort...'; 'de preekstoel is zwanger van het woord van God') en hebben alle de borsten bloot, maar de kariatiden zeker niet allemaal. Bij Spes zijn de borsten bloot en Prudentia en Caritas hebben alleen de linkerborst onbedekt. De andere drie hebben hun beide borsten bedekt.

ook op p. 205: over Caritas - Caritas heeft één kind in de armen en er staan twee andere kinderen bij haar die haar linkerbeen lijken vast te houden. Zou hier een verwijzing in zitten naar Anna van Ewsum, die van haar drie kinderen alleen Carel Ferdinand volwassen heeft mogen zien worden? Deze suggestie van mij ben ik nog nergens tegengekomen. Je kunt er natuurlijk eenvoudig tegenin brengen dat Caritas wel vaker zo wordt afgebeeld.

verder nog op p. 205: over Hoffer e.a. - In het boekje De kerk van Midwolde (2006, p. 28) wijzen Hoffer e.a. nog op het schaaltje met twee bollen in de linkerhand van de belblazende putto: "geurbollen die mogelijk verwijzen vaar de vluchtigheid van genot". Dat ze in de linkerhand zitten, kén nog te maken hebben met links voor 'duister', vertelt P. Hoffer me in juni 2022. De rechterhand is nog steeds in vele culturen de 'goede' hand en de linker de 'slechte', de donkere zijde. (Het Latijnse 'sinister' betekent 'links', en in het Italiaans heeft het verwante woord 'sinistra' deze betekenis ook nog.)

en daarnaast nog op p. 205: over kapot muziekinstrument en boek (dat is uit) - Je kunt - zie foto's hieronder - twee delen van een soort fluit ontwaren; of het instrument aan de linkerzijde één instrument is en of het kapot is, durf ik niet met zekerheid te zeggen, maar hier vind je in elk geval twee delen van een fluit. Rechts is ook nog een fluitdeel te zien. Muziek zélf is natuurlijk vluchtig en daarmee al een bekend vanitassymbool: je hoort het geluid en wég is het, net als een zeepbel die je al blazende vormt: een paar seconden later is hij al weer uiteengespat.
Wat het boek betreft: een 'vergaan' boek is een bekend vanitassymbool. Mogelijk moeten we het boek dus niet als "uit" zien (het is immers nog opengeslagen), maar als een versleten boek. Ook kun je zeggen: het boek staat voor kennis, die tijdelijk is en zal vervliegen na de dood.

Is dit één gebroken fluit of zijn het twee fluiten? (Foto: WvS) Een stukje van een (gebroken?) fluit rechts op het middenpaneel (Foto: WvS)

Op het middenpaneel zien we een paar fluiten: links één deel van een (gebroken?) fluit of delen van twee fluiten, en rechts één fragment van een fluit. (Foto's: WvS)

en ook nog op p. 205: over appel - De appel in de rechterhand van Prudentia is wel érg klein. Omdat een spiegel een vaste attribuut is van deze deugd, houden kenners het er - terecht, vind ik - op dat het om het handvat van een spiegel gaat, en dat de spiegel zelf is afgebroken. Er zit een heel klein rond gaatje in de 'appel', waarvan je zowel kan zeggen dat het bij een appel hoort als misschien een bevestigingsplek is geweest voor de handgreep van een spiegel.
"Prudentia wordt doorgaans met een aantal attributen afgebeeld. De slang verwijst naar Mattheus 10:16 .... weest dan voorzichtig (klug) als (de) slang(en) . Soms worden twee in elkaar gestrengelde slangen afgebeeld die zij van elkaar scheidt, zoals de logica een drogreden ontrafelt. De spiegel geeft een getrouwe weergave en is het zinnebeeld van wijs inzicht en van de waarheid. Verder verwijst de spiegel naar de zelfkennis die onverbrekelijk met voorzichtigheid is verbonden." Aldus informatie op brascamp.com. Buitenbeeldinbeeld.nl geeft nog aan: "Beide attributen symboliseren de kennis van verleden, heden en toekomst, waardoor het wijze handelen gewaarborgd wordt."

Op de preekstoel in de kerk van Uithuizermeeden zien we duidelijk een (bolle) spiegel in de hand van Prudentia. Zie de foto hieronder. De evangelisten en hun vaste attributen worden hier veel groter neergezet dan in Midwolde. Verder aanschouwen we vergelijkbare naakte vrouwen met dikke buiken, zoals in Midwolde.

Deel van de preekstoel in Uithuizermeeden, met links Gerechtigheid, dan Lucas met de os/stier, in het midden Voorzichtigheid met spiegel en slang, dan Johannes met de adelaar en rechts Kracht (standvastigheid) met de zuil en een afschrikwekkend dier op de arm, waar de vrouw dus niet bang voor is (Foto: WvS, 2017)

Nog een deel van de preekstoel in Uithuizermeeden, met midden-links Hoop, dan Marcus met de leeuw en rechts Liefde (Foto: WvS, 2017) Het afschrikwekkende dier op de arm van Fortitudo in Uithuizermeeden (Foto: WvS, 2017)

Boven: deel van de preekstoel in de kerk van Uithuizermeeden, met links Gerechtigheid, dan Lucas met de os/stier, in het midden Voorzichtigheid met spiegel en slang, dan Johannes met de adelaar en rechts Kracht (standvastigheid) met de zuil en een afschrikwekkend dier bij de schouder, waar de vrouw dus niet bang voor is. Daaronder op de linker foto midden-links Hoop, dan Marcus met de leeuw en vervolgens Liefde. Duidelijk zijn ook de zwangerevrouwenbeelden te zien, zowel op de panelen als - nog net een stukje op deze foto - onderaan de kansel. Op de rechter foto is het afschrikwekkende dier op de schouder bij Fortitudo goed te zien. (Foto's: WvS, 2017).

p. 206: over zilveren Avondmaalsbeker - "De beker weegt 22 3/4 lood. Een lood kost 28 stuivers en voor het sniden (graveren) moet 1 ducaton worden betaald. Geertruit Mettings tekent 1 juni 1669 voor de betaling van 35 caroli guldens." Aldus te lezen op p. 7 van Geerdink-van der Worp, 1998a. Het kan betekenen dat de beker uiteindelijk pas door Anna en Georg Wilhelm is betaald, want Anna's moeder was in 1665 overleden.

ook op p. 206 en p. 207: over David - Op het verticale linker paneel van de schildering van David met de harp zien we schuin achter David een koningskroon liggen, als verwijzing naar zijn toekomst.

verder nog op p. 206 en p. 207 (zie ook onderste foto op die pagina): over Mozes - Op 29 augustus 2020 wijst bezoekster Maaike mij erop dat onderaan het paneel met de dans om het gouden kalf de (bramen-/doornen-)struik is te zien, waaruit God in vuur (of via een engel als bode?) verschijnt en waarbij de struik toch niet verbrandt. Bovenaan rechts zien we trouwens - klein - Mozes die de twee tafelen met de tien geboden van God ontvangt. (Zie de foto's hieronder.)

De struik waaruit God (als engel?) aan Mozes verschijnt; de struik verbrandt niet.Mozes ontvangt de tien geboden op de stenen tafelen.

Links de brandende struik waaruit God (of via een engel) aan Mozes verschijnt, rechts Mozes die de tien geboden ontvangt op de stenen tafelen (Foto's: JE).

ook op p. 207: over Op het balkon is te lezen - Het zijn vers 25 (bovenaan) en 26 (onderaan) van psalm 73 (een psalm van Asaf), Oude Testament. Op internet vind ik onder meer deze twee voorbeelden van deze teksten:

"25. Wie buiten u heb ik in de hemel? Naast u wens ik geen ander op aarde.
26. Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam, de rots van mijn bestaan, al wat ik heb, is God, nu en altijd.
"
(Het paradijs der geestelijke en kerkelijke lofzangen, van Aegidius Haeffacker, 1638)

"25. Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde!
26. Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
"
(statenvertaling.net)

p. 210: over oud-tandarts Stienstra - Sommigen beweren dat de in december 2017 overleden Stienstra de koperen kistjes op zijn auto-imperial mee naar huis zou hebben genomen, om ze daar onder handen te nemen. Anderen verwijzen dit naar het rijk der fabelen.

ook op p. 210: over grafkelder - Overbekend is het verhaal dat rijke mensen die in grafkelders van kerken begraven liggen "rijke stinkerds" genoemd werden, omdat de geur van hun dode lichaam goed in de kerkuimte te ruiken zou zijn geweest. "Een mooi verhaal, maar niet waar, stelt hoogleraar historische taalkunde Nicoline van der Sijs. In een publicatie van het Meertens Instituut wees zij er enige tijd geleden op dat de uitdrukking "rijke stinkerd" in de bronnen uit de Middeleeuwen helemaal nergens is terug te vinden. "Bovendien werden helemaal niet alleen rijke mensen in de kerk begraven. Iedereen kreeg daar aanvankelijk een plaatsje, behalve zelfmoordenaars en ongedoopte kinderen. Wel waren de plaatsen vlak bij het altaar het duurst: die plaatsen waren het meest in trek omdat men veronderstelde dat de heiligheid van het altaar afstraalde op de overledenen." Verder acht de hoogleraar het weinig waarschijnlijk dat de rottingslucht echt in de kerk te ruiken was, aangezien de overledenen onder een laag aarde werden begraven.

Voor een verklaring van de uitdrukking wordt ook vaak verwezen naar de slechte hygiëne van mensen in de zeventiende en achttiende eeuw. Zowel armen als rijken stonken, maar de gefortuneerden hadden iets gevonden om hun lichaamsgeur mee te verbloemen: parfum. En alleen zij konden zich dat permitteren. De rijken spoten zich dusdanig onder dat de armere mensen hen "stinkende rijken" gingen noemen. Ook een leuke verklaring wellicht, maar volgens Van der Sijs houdt hij heen stand: “Parfum diende dan juist om de stank te verdrijven. Het is bovendien de vraag of in deze tijd lichaamsgeur al als sociaal distinctief werd aangevoeld. Bovenal: de uitdrukking rijke stinkerd is in deze periode nooit aangetroffen."

Versterking Na onderzoek kwam de hoogleraar tot de conclusie dat "stinkend" niet zozeer slaat op stank, maar meer als een soort versterkend bijwoord is toegepast. Vanaf de achttiende eeuw kwam ze het bijvoeglijk naamwoord "stinkend" steeds vaker tegen in teksten. De hoogleraar: "Zo schreef de bekende auteur Justus van Effen in 1734 over een man die 'stinkend veul' van een vrouw hield. In 1782 is sprake van een stad 'stinkent vol volk', en in 1908 schrijft een krant over de Joden in Rusland, die zo 'stinkend' rijk waren'." De relatie met stank en 'vies ruiken' is volgens Van der Sijs dus helemaal niet aanwezig, net zoals dat bijvoorbeeld het geval is bij de uitdrukking "je stinkende best doen".
(Bron: https://historiek.net/stinkend-rijk-zijn-betekenis-herkomst/69489)
NB In de kerk van Midwolde lagen - en liggen - stoffelijke resten in kisten. Ik vind het aannemelijk dat die indertijd goed genoeg werden afgesloten dat er geen nare geuren tot in de kerk doordrongen.

p. 211: over klok van 1704 - Aardig is nog de overlevering, te lezen in het Nieuwsblad van het Noorden, 28 januari 1911, "Derde blad": "Een dienstmaagd, volgens anderen een arme vrouw, die van deze handelwijze (-> het gooien van zilverwerk door Anna in het kokende metaal) getuige was, vond het zonde en schande van al dat mooie zilverwerk en vroeg verlof om uit het kostbare metaal een schep te mogen doen met een metalen maat of lepel, die zij toevallig in de hand had. Dit verzoek werd haar bereidwillig toegestaan; maar zij kwam met al haar begeerlijkheid niet best weg. Toen zij namelijk de maat in het metaal dompelde, smolt deze terstond en hield zij enkel het oor of handvatsel in de hand." (Gevonden via delpher.nl, met dank aan Groninganus (Harry Perton), zie Groninganus.)

p. 212: over toegangspoortje - Iemand suggereerde me dat dit vroeger de plek voor de biecht, een biechthokje, geweest kan zijn. Zou kunnen.

ook op p. 212: over herenbank - Er zouden vroeger gordijnen in hebben gezeten. Als deze werden opengeschoven, kon de kerkdienst beginnen.

p. 218: over King Charles Spaniel of Toy Spaniel - Het kan ook een kooikerhondje zijn, een oud-Nederlands ras dat in de zeventiende eeuw veelvuldig werd geschilderd, onder meer door Jan Steen.

ook op p. 218: over een vrouw die sterk op Anna lijkt - In juni 2022 vond ik nog een portret van een vrouw met bediende (foto links), in de trant van Anthony van Dyck, dat heel sterk lijkt op dat van 'onze' Anna, van Jan de Baen. Oordeel zelf, de positie van de vrouw, van de bediende en de handen van de geportretteerde meegenomen! Het is - geeft de RKD aan - niet bekend wie dit is of zijn. Rechts ernaast een portret uit ongeveer dezelfde tijd, van Anthony van Dyck, van Henriëtta Maria de Bourbon (1609-1669), koningin van Engeland, en mogelijk Sir Jeffrey Hudson. Zie verder hierna, bij p. 219, voor andere portetten die veel weghebben van dat van Anna.

Portret, onbekend wie, geschilderd in de trant van Anthony van DyckPortret van Anthony van Dyck van Henri tta Maria de Bourbon (1609-1669), koningin van Engeland, en mogelijk Sir Jeffrey Hudson

Links: portret, onbekend wie, geschilderd door Anthony van Dyck; rechts: portret door Anthony van Dyck van Henriëtta Maria de Bourbon (1609-1669), koningin van Engeland, en mogelijk Sir Jeffrey Hudson.

p. 219: over Elsebeth Schaij - Op p. 42 van Veldmans boek staat alleen een kleurenfoto van Elsebeth Schaij (door de auteur gespeld als 'Elisabeth Schay"). Op p. 165 in het boek vertelt Veldman meer over haar. Het portret staat ook in Barok in Groningen (2022) van Veldman en zijn echtgenote, p. 299.

ook op p. 219: over veel schilderijen uit de zeventiende eeuw waarop een slaaf figureert - Onder de vele portretten met donkergekleurde kind-dienstboden zijn er in elk geval twee die erg sterk lijken op het portret van De Baen, en dat zijn een (anoniem) portret van Maria Amalia von Hessen-Kassel (1653 - 1711), geboren 'van Kurland' (foto linksboven) en het portret, gemaakt door Jan Mijtens, van Geertruyt Goris (foto linksonder).
Hermannus Collenius maakte een portret van Elsebeth Schaij (1697? - 1715?), dat ook veel wegheeft van het schilderij van De Baen. Het portret siert de cover van het interessante boekje Sporen van het slavernijverleden in Groningen. Gids voor Stad en Ommeland uit 2016, van Margriet Fokken en Barbara Henkes, met ook bijdragen van anderen. In dit boekje staan Willem en Anna van Ewsum vermeld, in een bijdrage van Anne van Lieshout (p. 95-98) (foto rechtsboven). Verder toont onder meer een portret van de Engelse gravin Elizabeth Murray (1627 - 1698), te zien in Ham House te Surrey (bij Londen), de posities gespiegeld ten opzichte van het portret van De Baen (foto rechtsonder).

Portret, anoniem, van Maria Amalia (van Kurland) von Hessen-Kassel (1653 - 1711), bron: RKD.nl Op de cover van een boekje over het slavernijverleden in Groningen: Elsebeth Schaij met kindbediende, een portret van Hermannus Collenius; foto: WvS
Portret, door Jan Mijtens, van Geertruyt Goris, anno 1664. (RKD) Elizabeth Murray, gravin van Dysart, door Peter Lely; Long Gallery, Ham House, Surrey (bij Londen), Engeland

Met de klok mee: portret van Maria Amalia von Hessen-Kassel (geb. van Kurland), anoniem (l). De overeenkomst met het portet van Jan de Baen van Anna van Ewsum is evident. Dan de cover van het boekje Sporen van het slavernijverleden. Gids voor Stad en Ommeland uit 2016, met daarop Elsebeth Schaij en een donkere kindbediende, geschilderd door Hermannus Collenius. Rechtsonder een portret van de Engelse gravin Elizabeth Murray, dat de vrouw en de kindbediende gespiegeld heeft in vergelijking met Anna's portret van Jan de Baen. Linksonder de ongehuwd gestorven Geertruyt Goris, geportretteerd door Jan Mijtens (foto: RKD).

en ook op p. 219: over West-Indische Compagnie - RUG-student Aron Grooters tipte me in september 2021 dat mogelijk de ananassen en maiskolven een verwijzing zijn naar de aandelen in de West-Indische Compagnie. Deze exotische gewassen kwamen via de scheepvaart naar ons land. Ananas komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika, mais uit Midden-Amerika en zonnebloemen eveneens uit Amerika. Mogelijk werden de vruchten uit Brazilié, zegt Grooters, naar ons land vervoerd. We vinden de ananas, mais en zonnebloem op de poort uit 1708. Op deze poort én op het poortje uit 1678 zien we beelden van diverse bloemen en vruchten. Zie ook mijn citaat uit Eekhout (2007, p. 35) op p. 163 van mijn boek.
NB De druif, ook te zien op de poort uit 1708, vindt zijn oorsprong vér voor de Christelijke jaartelling in het gebied rond de Zwarte Zee. In de zeventiende eeuw werd al lang wijn gemaakt in onder andere Frankrijk.

p. 220: over bleekjes - Anne van Lieshout stelt in Sporen van het slavernijverleden in Groningen (pp. 95-96) en nog iets nadrukkelijker op geschiedenisbibliotheekgroningen.nl vermoedelijk terecht dat door Anna met een zwarte bediende af te beelden duidelijk wordt gemaakt dat haar blanke huidskleur, wat toen gold als een schoonheidsideaal, tegen de donkere kleur van de bediende afsteekt; zo komt zij beter uit, is de gedachte geweest.

p. 223: over tegelijkertijd in het bestuur "In het jaar 1668 komt Verhulst's naam het eerst voor onder die der hoofdlieden van het St. Lukas-gilde. Arnoldus Ravesteyn was toen deken, terwijl de portretschilders Adriaan Hanneman en Johannis Muytens (= Johannes Mijtens, WvS) eveneens hoofdlieden waren. Verhulst wordt genoemd: "steene-beelthouwer"" (Bron: M. van Notten: Rombout Verhulst, beeldhouwer 1624-1698, 1907, p. 38)

ook op p. 223: over Heinrich Piemann - De schilder heet in Nederland 'Hindrick Pijman' (vermelding door Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie). Er zijn vijf werken van hem bewaard gebleven.

pp. 224-225: over de portretten van Anna en Georg - F. Veldman stelt in het boek Barok in Groningen van 2022, dat hij samen met zijn echtgenote samenstelde, dat Hermannus Collenius de portretten van Anna en Georg heeft geschilderd en dat die door iemand gekopieerd zijn voor Gödens. Het is heel goed mogelijk dat Collenius alle portretten voor de Ahnengalerie op Nienoord heeft geschilderd, maar een bewijs hiervoor ontbreekt.

p. 226: over Anna's doek - Over het portret van Anna dat in Gödens hangt is gravin Helen von Wedel, mede Von Alvensleben citerend, lyrisch, zoals blijkt uit een film van Museum Nienoord (uit 2018, 25 min.), gemaakt door Bob en Geert Pruiksma, over onder meer de portretten van Anna van Ewsum: "Ze is prachtig geschilderd in deze roodpurperen jurk met hermelijn afgezet" en over de huidskleur: "Een tedere porseleinkleurige teint, helemaal in de stijl van deze tijd." Vervolgens: "Ze is volledig filigrain en springt er met haar hele verschijning tussen al die familieportretten uit. (...) Een fijn, gelijkmatig gezicht. Een uitdrukking van tedere melancholie, zoals de mode die voor een aristocratische houding voorschreef."

Gravin Von Wedel bespreekt Anna's portret in Gödens aan de hand van teksten in het boek Die Lütetsburger Chronik van Von Alvensleben

Gravin Helen von Wedel (l) bespreekt Anna's portret in Gödens aan de hand van teksten in het boek 'Die Lütetsburger Chronik' van Udo von Alvensleben. Rechts is Geert Pruiksma te zien, directeur van Museum Nienoord.

p. 228: over Anco Wigboldus - Op 24 april 2018 hield Rienk Bijma een lezing over Anco Wigboldus, op uitnodiging van - en bij - de Historische Kring Zuidhorn. Tijdens zijn verhaal wees de spreker erop dat op de geboorteakte "Anko" staat, dus met een 'k'. Later is het pas een 'c' geworden. Anco zal vernoemd zijn naar de moeder van zijn vader, zo stelt Bijma. Deze vrouw heette Anje Bazuin.

ook op p. 228: over geschilderde kopie - Ik heb in 2013 foto's mogen maken van dit portret, dat prachtig geschilderd is, maar een zeer nauwe kopie is van Anna's portret in Gödens. Daarom heb ik het niet opgenomen in het boek.

Anna's portret in Leer, een nauwe kopie van dat in Gödens. Beeld uit een film van Museum Nienoord over Anna's portretten

Anna's portret in Leer, een nauwe kopie van dat in Gödens. Beeld uit een film van Museum Nienoord over Anna's portretten.

p. 233: over kennelijk verlaagde plafond en koepel-plafond - Zie de opmerking hierover op deze internetpagina, bij p. 179.

ook op p. 233: over (Eiken?)bladeren - Wat ik vergeten ben te vermelden in het boek, is dat de bladeren links en rechts op zuilen zijn afgebeeld. De vier zuilen hebben elke een basement (onderzijde) en kapiteel (bovenstuk). Zie de foto's hieronder.

Zuil in de schelpengrot, zwarte bladeren op witte achtergrond Zuil in de schelpengrot, witte bladeren op zwarte achtergrond

Twee van de vier zuilen in de schelpengrot.

p. 234: over dertien piramidesteentjes - Dat er bij de admiraal twaalf-plus-één steentjes zijn, kán eenvoudig een verwijzing inhouden naar Jezus en de twaalf apostelen. De acht piramidetjes bij Georg Wilhelm kunnen eventueel duiden op de acht helpers van koning Salomo, die zijn opper-bouwmeester Hiram moesten zoeken. De tempel van Salomo is een belangrijke metafoor binnen de vrijmetselarij.

p. 236: over piramidevormige dak - Er heeft vroeger op elke hoek van de kerk in Leek, de kapel uit 1660, een klein piramidetorentje gestaan. Een foto ervan is te zien in Geerdink van der Worp e.a. (1999), op p. 53. Bijzonder!

p. 237: over de ster van Lellens - W. de Boer wees me er in juli 2018 op dat de zeventienpuntige ster uit Lellens niet op de kerk uit deze plaats bevestigd zat, maar op het schathuis (= veestal) van de borg. In Oude luister van het Groninger land staat achterin - op een gele pagina - bij de beschrijving van de ster (indertijd catalogusnummer 120): "Loden ster, dakversiering van het schathuis van de borg." En: "geschenk 1939 van mr A. P. P. Wijchgel van Lellens".

p. 241: over kopergravure - Veldman en Veldman-Planten (2022, pp. 326-327) zien Hermannus Collenius als de schilder van de allegorie. Bewijzen is lastig, want: "Het enig bekende eexmplaar van deze gravure heeft afgesneden randen. De naam van de ontwerper en de drukker zijn daardoor verdwenen."

p. 244: er blijken enkele lijntjes te zijn weggevallen:
- van Ewo II naar Julianus
- van het huwelijk van Anna van Burmania en Johan van Ewsum naar hun kinderen Onno/Aepko, Jurgen, Joost en Susanna

ook op p. 244: Geertruid, dochter van Ernst en Everarda, was getrouwd met F.H. van Voorst (blijkt uit een publicatie van de Nederlandsche Leeuw); de letters "M.C." bij Isabella M.C. Harms v. Herema (overigens ook wel: Heerma) staan voor 'Maria Catharina'.

verder op p. 244: N. Werkman wijst me in verband met onderzoek naar haar voorouders op het bestaan van een mij niet bekende familielijn - die niet wordt genoemd in het boek van Hartgerink-Koomans en evenmin in het genealogisch overzicht in de inventaris van de familie Van Ewsum, van Schut (uit 1993), met onder meer "Focko Eusma/Ewesma, hoofdeling te Woltersum", van wie zij verder geen voorouders kent. N. Werkman geeft aan ervan uit te gaan "dat 'mijn' Focko Eusma geen nakomeling is van Menneke van Ewsum." Over Focko Eusma vertelt zij: "Het zou zijn huis zijn, dat in 1415 in Woltersum werd verwoest. De vraag is of dit dezelfde man is als Focko Ackinga, waarvan eveneens bekend is dat zijn huis te Woltersum in 1415 werd verwoest, door de leider van de vetkopers Keno tom Brok. In de lijn waarvan ik ten naaste bij zeker ben, zijn er: Focko Eusma/Ewesma, X NN, Lupko Fockes Ewens, X (1) Anna Writzers, (2) NN Popkes tho Solwerd, Focko Lupkos Ewens, X NN, Popko Ewens tho Leermens (Jacobsmaheerd, Lutjerijp), X Anna Wristers, Focko Popkes Ewens, X Enneke Renekos Itens, enz. Van Focko Lupkos Ewens is Tiddo Lupkos (de Lange) Ewens/Ewsums een broer.
Naast zoon Lupko zou Focco Eusma twee dochters hebben: Hisse, die met Duthmer Rengers trouwde, en een andere die in het huwelijk trad met Duurt Allersma. De naam 'Hisse' kan echter ook wijzen op de hier en daar veronderstelde zuster van Focco Eusma. Er zijn meerdere Ewensen begraven (geweest) in de kerk van Leermens; onder hen Focko Popkes Ewens en Enneke Renekos Itens. In de kerk van Loppersum zijn diverse aanverwanten bijgezet. Meerdere stenen zijn er nog.
"

en nog op p. 244: de laatste telg van het geslacht Van Ewsum is Anna Maria Elisabeth, dochter van Willem Anthonie van Ewsum en zijn nicht Maria Isabella van Ewsum. De vierde naam van Anna Maria Elisabeth zou 'Jacoba' zijn, volgens Formsma e.a. (1987), p. 58. Deze Anna stierf in 1810, naar verluidt in Vorden.

p. 248: er blijken enkele lijntjes te zijn weggevallen:
- van het huwelijk van Carel Ferdinand en Françoise Zoete naar hun kinderen Anna Wilhelmina tot en met Charlotte Maurice
- van het huwelijk van Rudolf Wilhelm en Margaretha Beata naar hun kinderen Haro Caspar I, Wilhelm en Maria Elisabeth (en Hima Margaretha?)
- streepjes ontbreken vóór Catharina Clara en Anna Habina Jacoba, dochters van Ferdinand Folef I en Anna Maria Graafland.

p. 249: - de tweede - of eerste - echtgenoot van Juliana Catharina von Freytagh heette waarschijnlijk 'Jan'

De volgende informatie vond ik later in de Reimchronik von Harlingerland: nebst Alexander von Werdum's Genealogie der häuptlinge der Gödens und S.E. Jhering's Beschreibing der Herrlichkeit Gödens, pp. 39 en volgende, uit 1845:
- Melchior Ernst zou eerst getrouwd zijn geweest met Agnes von Westerholt, die "so gleich in erste Jahr im Kindbette gestorben" was, en daarna getrouwd zijn geweest met Beate Sophia d'Boynenburg. Melchior Ernst en Beata hadden één zoon, Franz Walrabe. Die trouwde met Hendrinam von Goldstein. Zij kregen twee zonen, Melchior Ernst en Joachim, en twee dochters, Hiemcke Johanna, die trouwde met een Von Marschalk uit het sticht Bremen en met hem twee dochters kreeg, en Beata Sophie, die in het huwelijk trad met Joest Eberhard von Appell.
- Er zou nog een zoon 'Oldenbocum' van Franz en Almuth zijn geweest.
- Johann Ernst zou hebben geleefd van 1649 tot 1703; hij was ongetrouwd.
- Haro Burchard en Elisabeth zouden nog een tweede dochter hebben gehad, Hebrich.
- Iko Wilhelm / Hico Wilhelm zou volgens bepaalde bronnen in 1645 zijn geboren en zijn gestorven in 1711; hij was ook ongetrouwd.
- Almuth, dochter van Haro Burchard en Catharina von Inn- und Kniphausen, trouwde met Hero Moritz von Closter; zij kregen vele kinderen.
- Er zou nog een achtste kind zijn geweest van Franz Ico en Margaretha Elisabet, een jongen: Maximilian.
- Franz Heinrich en Sophie zouden nog een zoon Ferdinand Burchard en een dochter Eleonora Sophia hebben gehad.
- Haro Heinrich en Esther zouden in totaal acht kinderen hebben gekregen: behalve Haro Burchard II en Franz Heinrich II nog Carl Christian Wilhelm, Eberhard Hermann, Magnus Warner, Johanna Sophia en Maria.
- Johann Wilhelm en J(oh)anna zouden in totaal negen kinderen hebben gehad: behalve Haro Henrich, Elisabeth en Wilhelm nog Ludwig Joachim, Wilhelm Harbert, Dorothea Maria, Georg Christian, Carl Ferdinand en Franz Herbert.

Register
-> Evert Lewe (1590-1641), genoemd op p. 41, was een zoon van Johan Lewe en van Anna Lewe. Welke "Evert Leuwe" in Van Winter (1978) wordt genoemd, heb ik nog niet uitgezocht.
-> Ten onrechte staat Petronella Lewe (1684-1761), echtgenote van Evert van Lintelo, niet vermeld; zij wordt genoemd op p. 59 in het boek.


Laatste wijziging doorgevoerd op 17 augustus 2023.
Wouter van Schie, 2013-2023